286 MAANDAG 29 MEI 1933. (Voorzitter.) 5°. Alsvoren ten geleide van de goedgekeurde raadsbe sluiten van 3 April 1933 betreffende de oprichting van een gemeentehjke geldschietbank en het vaststellen van een reglement voor de gemeentelijke hulpbank. 6°. Alsvoren ten geleide van het goedgekeurde raads besluit van 3 April 1933, houdende vaststelling van eene verordening krachtens artikel 15 van de Geldschieterswet. 7°. Missive van Gedeputeerde Staten houdende bericht van ontvang van de verordening, vastgesteld krachtens artikel 15 van de Geldschieterswet. 8°. Dispositie van Gedeputeerde Staten ten geleide van het goedgekeurde raadsbesluit van 28 April 1933 tot wijzi ging van de gemeentebegrooting voor 1933 in verband met het geven van ontwikkelings- en ontspanningscursussen aan werkloozen en het inrichten van sportvelden in den Stads- polder. 9°. Alsvoren ten geleide van het goedgekeurde raadsbe sluit van 28 April 1933 tot wijziging van de gemeentebe grooting voor 1933 in verband met verhooging van den steun aan werkloozen, enz. 10°. Alsvoren ten geleide van het goedgekeurde raads besluit van 3 April 1933 tot wijziging van de gemeentebe grooting voor 1933 in verband met de gedeeltelijke ver nieuwing van de Vischbrug. 11°. Alsvoren ten geleide van het goedgekeurde raads besluit van 28 April 1933 tot wijziging van verschillende posten der gemeentebegrooting voor 1932. 12°. Alsvoren ten geleide van de goedgekeurde raadsbe sluiten van 28 April 1933 tot overneming in eigendom en onderhoud bij de gemeente van strooken grond van de N.Y. Bouw- en Exploitatie-Maatschappij „Oost-West" (B.E.M.O.), M. van der Kroft, Wed. van J. H. Zurloh, Th. G. Barthen, N.Y. Bouw- en Exploitatie Maatschappij van Onroerende Goederen „Ons Eigendom", D. Zaalberg;, Th. L. J. Zitman, de Vereeniging voor Christelijk Onderwijs te Leiden, J. H. de Geest en tot het aangaan van een overeenkomst tot ruiling van grond met de N.V. „Almavon" te Botterdam. 13°. Missive van Gedeputeerde Staten ten geleide van de goedgekeurde begrooting van den Keuringsdienst van Waren voor 1933 en houdende mededeeling van de bijdrage der gemeente Leiden in de kosten van dien dienst over 1933. Worden voor kennisgeving aangenomen. De Voorzitter legt vervolgens over: 1°. Schrijven van de architecten M. A. en J. van Nieu- kerken te 's-Gravenhage ten geleide van een plan voor den bouw van een nieuw Baadhuis. Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt be sloten het schrijven en het plan ter visie te leggen in de leeskamer. 2°. Bezwaarschrift van J. J. de Cler tegen de vaststelling van de begrooting der bouwkosten van twee huizen in de Fagelstraat ter berekening van de leges. De Secretaris doet, op verzoek van den heer Kooistra, voorlezing van het adres, hetwelk luidt als volgt: Aan den Baad der Gemeente Leiden. Edel-Achtbare Heeren, Ondergeteekende J. J. de Cler Bijnsburgerweg 31 E te Leiden, geeft met verschuldigden eerbied te kennen. Dat hij kennis heeft genomen van het schrijven van B. en W. dezer gemeente dd. 12 Mei 1933 No. 274/1933 7 A.Z. onderwerp Bouwkosten huizen Fagelstraat. Dat daarbij is uitgegaan van een berekening der bouw kosten ad ƒ8.per M3, alzoo in totaal naar die foutieve berekening van 6.700. Dat een berekening van ƒ8.per kubiek niet getuigd van practisch bouwkundig rekenen, aangezien naar een dergelijke maatstaf nimmer een goede berekening in dezen tijd te maken is. Het moge waar zijn dat een cijfer van 8.per M3 voor heen als billijk mag worden beschouwd, thans meent onder voorzitter e. a.) geteekende als een dergelijk bouwwerk door practische ambtenaren berekend werd, die practische ambtenaren tot een geheel ander, i.e. lager cijfer, zouden komen. Dat ondergeteekende meent dat aan Bouw en Woning toezicht, getuige de bewuste berekening, geen ambtenaren, toegerust met practischen kijk op de tegenwoordige tijds omstandigheden, aanwezig zijn. Dat ondergeteekende, bovenstaande bewering heeft ge staafd, door aan B. en W. te overleggen een contract van aanneming van een bekende Leidsche aannemer van 5.325. waaronder meerder werk behoort, als op teekening is aan gegeven. Dat hij ingevolge deze handelingen van niet ter zake kundige ambtenaren, daarvan niet de dupe wenscht te worden. Dat hij ingevolge vorenstaande, leges moet betalen van een bedrag van 6.700.wat in werkelijkheid bedraagt 5.325.—. Bedenen waarom hij Uwen Baad eerbiedig verzoekt, de verordening van 23 September 1932 zoodanig toe te passen, zooals die door Uwen Baad werd goedgekeurd, met als basis voor de heffing, het eenige juiste bedrag van 5.325. en dientengevolge het door ondergeteekende teveel betaalde te restitueeren. Het welk doende, J. J. de Clee. Leiden, 20 Mei 1933. De Voorzitter stelt namens Burgemeester en Wethouders voor dit bezwaarschrift niet ontvankelijk te verklaren. De heer Wilbrink meent, dat de verordening op een zeer willekeurige wijze wordt toegepast. Het publiek heeft ten aanzien van de verordening recht op de noodige rechts zekerheid. Burgemeester en Wethouders moeten wel zeer overtuigd zijn van de deskundigheid van hunne ambtenaren, als zij op de gronden, welke in de bezwaarschriften worden aangevoerd, niet ingaan. Spreker wil niets afdoen aan de bekwaamheid van de ambtenaren, maar deze zijn zeer zeker niet aangesteld op grond van hun bekwaamheid in het maken van begrootingen, die zoo zuiver mogelijk zijn. De Voorzitter zegt, dat Burgemeester en Wethouders hebben voorgesteld, dit schrijven niet ontvankelijk te ver klaren, omdat adressant volkomen in de gelegenheid is van de beslissing in beroep te gaan, doch alleen niet bij den Baad. De verordening bepaalt, dat beroep is bij den Inspecteur der Belastingen, daarna bij den Baad van Beroep en ten slotte bij den Hoogen Baad. Op grond hiervan bestaat er voor den Baad niet de minste reden, zieh met deze zaak te bemoeien. De heer Wilbrink merkt op, dat indien adressant bij den Inspecteur der Belastingen in beroep gaat, de laatste ge bruik zal maken van de adviezen der adviseurs, die ook Burgemeester en Wethouders van advies hebben gediend. De Voorzitter zegt, dat adressant dan ook daarna bij den Baad van Beroep in beroep kan gaan. De heer Wilbrink meent, dat er toch wel aanleiding voor den Baad is om even over deze zaak te spreken en te trachten het College van Burgemeester en Wethouders duidelijk te maken, dat het noodig is den ambtenaren de instructie te geven, dat zij, wanneer zij niet absoluut zeker zijn van de juistheid hunner beweringen ten aanzien van de bouwkosten van een bepaald gebouw, aan de met bewijzen gestaafde be weringen van een burger, een bouwer, de noodige aandacht schenken. Adressant heeft beweerd en heeft deze bewering met een bewijs willen staven, dat het gebouw door een aannemer is aangenomen voor een belangrijk kleiner bedrag dan door de ambtenaren van Bouw- en Woningtoezicht is geraamd. De Voorzitter vraagt, of het niet beter zou zijn te wachten, totdat deze zaak door de bevoegde autoriteiten is bestudeerd, en dan te zien, inhoeverre door de ambtenaren der gemeente inderdaad foutief is geraamd. Indien men over deze zaak tot in détails afdaalt, is misschien nog een heel onderzoek noodig voordat het College daarop nauwkeurig kan ant woorden. Het is beter, dat deze zaak eerst door de daartoe bij de verordening aangewezen instanties wordt onderzocht; dan kan men uitmaken, of de ambtenaren van Bouw- en Woningtoezicht gefaald hebben.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 2