298
MAANDAG 29 MEI 1933.
L. Duinw. Mij; wijziging statuten
(Goslinga e.a.)
lieid verworpen heeft een voorstel-van Eek om de Leidsche
Duinwater Maatschappij in gemeentebeheer te nemen, nog
onlangs/Daarbij moet de heer Yerweij als democratisch
man zich toch neerleggen; hij mag het betreuren, maar het
is een wettig besluit. Nu zegt hijpractisch is het toch een
gemeentebedrijf en gemeentepersoneel. Dat is het juist niet,
omdat de Baad uitdrukkelijk besloten heeft, voor dit be
drijf den vorm van een N.Y. te behouden; daarmede is het
practisch geen gemeentebedrijf en geen gemeentepersoneel;
het personeel werkt onder andere omstandigheden dan dat
in gemeentedienst; niet dat die omstandigheden slechter
zijndat behoeft ook nietdaarvan is spreker ook geen voor
stander, maar ze zijn toch anders. Volgens den heer Verweij
moest dit personeel ook vallen onder het nieuwe ambte
naren- en werkliedenreglement, maar dat gaat rechtdraads
in tegen een raadsbesluit. Men moet zich tocli honden aan een
raadsbesluit; het is volmaakt zijn recht om te trachten ze
te veranderen, maar zoolang het geldt, moet men ook de con
sequenties daarvan aanvaarden. Bovendien had de heer
Verweij dan moeten voorstellen, dat de arbeids- en dienst-
voorwaarden van het personeel van de Leidsche Duinwater
Maatschappij gelijk zijn aan die van het gemeentepersoneel.
Wanneer die arbeidsvoorwaarden aan de goedkeuring van
den Eaad zijn onderworpen, wil dit in *het geheel niet zeggen,
dat de Eaad voor dit personeel precies dezelfde arbeids
voorwaarden zou voorschrijven als voor het gemeente
personeel; hij kan geheel andere voorwaarden stellen. De
Eaad kan b.v. voor dit personeel een dergelijk uitgebreid
reglement niet noodig achten of, in verband met de eigen
aardigheden van dit bedrijf, een andere salarieering vast
stellen. De Eaad heeft herhaaldelijk echter uitgesproken,
dat hij dien kant niet op wil.
Het ligt niet in de goede lijn, dat de heer Verweij pro
beert door een achterdeurtje den Eaad te dringen in de
richting, die de Eaad beslist niet wil uitgaan.
Wat nu behandeld wordt, kan de heer Verweij wel be
schouwen als een wijziging van de concessie-voorwaarden,
maar het is dat niet, want het geldt thans een wijziging van
de statuten.
Hetgeen de heer Verweij heeft voorgesteld omtrent de
belooning en het presentiegeld, kan de Eaad als een wensch
te kennen geven, waaraan de commissarissen van de Leidsche
Duinwater Maatschappij zich vermoedelijk wel zullen storen.
De Voorzitter vestigt er de aandacht op, dat de gemeente
raad wel de wijziging van de statuten moet goedkeuren, doch
de statuten niet vaststelt. De Eaad kan daarbij de wensche-
lijkheid van iets uitspreken. Er kan echter een conflict ont
staan, want de commissarissen kunnen zeggen: wij brengen
de verlangde wijziging niet aan. Hij vraagt derhalve, of de
heer Verweij zich er mede kan vereenigen, dat zijn voorstel
als een motie wordt beschouwd.
De heer Verweij: Ja, mijnheer de Voorzitter.
De Voorzitter: Dan stel ik nu voor het voorstel als een
motie te beschouwen.
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt aldus
besloten.
De heer Goslinga zegt, dat de aanneming van een motie
voor den Eaad de eenige mogelijkheid is om te kennen
te geven, dat de Eaad het niet eens is met wat de N.V.
Leidsche Duinwater Maatschappij wenscht,
Spreker heeft met belangstelling het betoog van den heer
Wilbrink aangehoord, maar heeft er niets van begrepen: de
heer Wilbrink is er tegen, maar zal geen voorstel indienen
om de clausule te schrappen, aangezien dat voorstel toch
verworpen wordt. Spreker heeft reeds gezegd, dat Burge
meester en Wethouders gemeend hebben, het aan het oor
deel van den Eaad te moeten onderwerpen en hij er zelf
niet heel veel voor gevoelde, maar dat het is voorgesteld op
grond van de overweging, dat er commissarissen kunnen
benoemd worden uit personen buiten den Eaad en de be
looning van den gedelegeerden commissaris kan gebracht
worden ten laste van het bedrijf der Leidsche Duinwater
Maatschappij in plaats van ten laste van de gemeentekas.
Spreker zal het op prijs stellen, indien de Eaad er zich over
uitspreekt en zich niet, zooals de heer Wilbrink doet, op een
flauwhartige wijze van de verantwoordelijkheid afmaakt.
Spreker zou anders in staat zijn het zelf voor te stellen, hoe
wel dit niet op zijn weg ligt. Men moet ten aanzien van deze
zaak klaren wijn schenken. Men behoeft zich voor het uit
brengen van zijn stem niet te geneeren.
In 1931 was sprekers argument, dat de heer van Eek zijn
wenschen ten aanzien van de commissarissen bij de statuten
wijziging moest te berde brengen, inderdaad juist, hetgeen
de heer van Eek toen heeft toegegeven met het intrekken
L. Duinw. Mij; wijziging statuten
(Goslinga e.a.)
van zijn voorstel. Spreker heeft thans niet als bezwaar tegen
het voorstel van den heer van Eek aangevoerd, dat het
inopportuun is, maar het op zijn eigen mérites gewaardeerd
en de bezwaren, welke hij er tegen heeft, ontvouwd.
Zeer zeker is liet voorstel van den heer van Eek, zulks in
tegenstelling met dat van den heer Verweij, binnen de orde,
maar men kan er de bezwaren tegen aanvoeren, die spreker
in eerste instantie heeft behandeld.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een motie van
den heer Wilbrink, luidende:
,.De Eaad spreekt de wenschelijklieid uit dat geen ver
goeding, noch belooning of presentiegeld wordt uitgekeerd."
Deze motie wordt voldoende ondersteund en maakt der
halve een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Huurman is tegen deze motie, omdat het mogelijk
kan zijn, dat nu of in de toekomst personen gevonden worden,
die voor commissaris beter geschikt zijn dan leden uit den
Eaad. Daar het gewoonte is bij vennootschappen, aan com
missarissen presentiegeld toe te kennen, en men in die functie
soms kosten moet maken en tijd moet verzuimen, acht
spreker het verkeerd de mogelijkheid van presentiegeld uit
te sluiten. Indien het alleen raadsleden betrof, zou de zaak
anders staan; die moeten weten dat men daarvoor tijd be
schikbaar moet stellen.
De heer Wilbrink acht het argument van den heer Huur
man niet zeer steekhoudend blijkens den loop van deze
geheele geschiedenis. De Eaad heeft ten sterkste aangedrongen
op meer medezeggenschap in het bedrijf van de Leidsche
Duinwater Maatschappijdaarom moesten er meer commis
sarissen uit en door den Eaad worden benoemd; dat was de
geheele opzet van de statutenwijziging. Nu is de mogelijk
heid wel geopend, dat ook een niet-Baadslid commissaris
zal worden, maar de geheele Eaad, op een enkele uitzonde
ring na, is overtuigd, dat telkens voor deze functie een Baads-
lid zal worden aangewezenspreker kan zich niet voorstellen,
dat door den Eaad een buitenstaander zal worden benoemd
tot commissaris; wanneer de Eaad zou zeggen: in ons midden
zijn geen voldoend bekwame personen, zou hij zich zelf een
brevet van onbekwaamheid uitreiken; dat is tot heden niet
gebeurd en zal ook niet gebeuren. Wanneer men eventueel
eens iemand, die raadslid was, als commissaris van de Leid
sche Duinwater Maatschappij gaarne zou willen behouden,
dan gelooft spreker, dat die persoon ook nog wel zooveel
gemeenschapszin zal hebben, om bij de Leidsche Duinwater
Maatschappij die enkele functie te blijven bezetten. Het
argument van den heer Huurman zou dan ook gelden voor
de Bank van Leening, voor de Stedelijke Werkinrichting.
Het is toch voor deze maatschappij de bedoeling, om uit
sluitend leden uit den Eaad te benoemen, al is het mogelijk,
iemand daarbuiten te benoemen.
De heer van Eek is voorstander van de motie-Verweij,
maar tegenstander van de motie-Wilbrink, die van zeer Veel
verdere strekking is. Men moet zooveel mogelijk zorgen, dat
niet op financieele gronden iemand verhinderd wordt publiek
rechtelijke functies waar te nemen. Spreker vindt het reeds
verkeerd, dat raadsleden veel commissiewerk moeten ver
richten zonder daarvoor een klein presentiegeld te ont
vangen; dat heeft niets te maken met gemeenschapszin.
Natuurlijk zal iemand, die het niet noodig heeft, dat werk
zeer gaarne zonder vergoeding verrichten, maar bij velen
zijn er financieele bezwaren om zich candidaat te laten
stellen als raadslid; kan iemand dat evenwel doen zonder
presentiegeld, dan is hij daartoe verplicht.
Het grootste gedeelte van de menschheid kan het nu een
maal niet. Wanneer men voortgaat op den weg, aangegeven
door het voorstel van den heer Wilbrink, beteekent het,
dat geen verandering in den toestand kan worden gebracht
ten aanzien van de andere commissiën. Het zou een princi-
pieele uitspraak van den Eaad zijn, dat hij wenscht, dat voor
commissiewerk ook in de toekomst geen presentiegeld zal
worden toegekend.
Spreker is daarvan een beslist tegenstander, omdat het den
arbeiders moeilijker maakt lid van den Eaad te zijn.
De Voorzitter gelooft, dat het wel duidelijk is, dat de Eaad
geen beslissing kan nemen in het algemeen omtrent de vraag,
of al dan niet voor commissiewerk presentiegeld kan worden
toegekend. Aan het voorstel van den heer Wilbrink kan
men daarvoor geen consequenties verbinden.
De motie van den heer Wilbrink wordt verworpen met
24 tegen 9 stemmen.
Tegen stemmen: de heeren van Eek, Schiiller, Vallentgoed,
Kooistra, mevrouw Braggaarde Does, de heer Vos, mevrouw