MAANDAG 29 MEI 1933. 295 L. Duimv. Mijwijziging statuten (Goslinga e.a.) acht daartoe niet veel aanleiding. Spreker begrijpt ook wel, dat men dit in 1925 vermoedelijk daarom niet gedaan heeft, omdat die arbeidsvoorwaarden zeer behoorlijk waren en dit op het oogenblik nog zijn. De heer Schiiller zegt, dat de arbeiders bij de L. D. M. werken van des ochtends half tien tot des avonds half tien. Dat weet de heer Goslinga ook. De heer Goslinga weet dat niet. De heer Schiiller zegt, dat de heer Goslinga zich dan op de hoogte moet stellen. De heer Goslinga is geen spion; dan moet de vakvereeniging dit ter kennis van Commissarissen brengen. De heer Schiiller zegt, dat zij dat gedaan heeft. De Inspec teur heeft de directie daarop reeds gewezen. De heer Goslinga zegt, dat hem daarvan niets bekend is. Maar zou het voorschrift omtrent den arbeidsduur dan niet overtreden kunnen worden, als het door den Raad werd vastgesteld? Of de Raad, dan wel Commissarissen het vaststellen of de wet het bepaalt, het kan toch altijd overtreden worden. Op de salarissen van het gemeente- personeel zijn twee kortingen toegepast, maar op die van het personeel van de L. D. M. nog geen enkele. Het gemeente- personeel moet 8J pensioenkorting betalen; het personeel van de L. D. M. heeft premievrij pensioen. Als de heer Schiiller nu vraagt, welke pensioenen het dan krijgt, dan zegt spreker, dat dat pensioen zeer behoorlijk isdat moest de heer Schiiller als voorzitter van den Bond van Overheidspersoneel weten. De positie van het personeel is niet zoo slecht. Spreker geeft echter toe, dat er moet zijn een Georganiseerd Overleg tusschen Commissarissen en vertegenwoordigers van de vakvereeni- gingen over de arbeids- en dienstvoorwaarden van het per soneel; het tegenwoordig college van Commissarissen heeft zich tot dat overleg bereid verklaard en ook het nieuwe col lege zal daartoe ongetwijfeld bereid zijn, maar men moet niet zoover gaan, althans niet bij deze statutenwijziging, om in de statuten te bepalen, dat de arbeidsvoorwaarden door den Gemeenteraad moeten worden vastgesteld; dat is een zeer ongewone figuur. De Raad zal verstandig doen om, nu ein delijk dan het college van Commissarissen overeenkomstig zijn wensch zal worden samengesteld, te beginnen met eenig vertrouwen in dat nieuw te creëeren college te stellen; wan neer dit in den loop der jaren dat vertrouwen niet waardig blijkt, kan men die commissarissen vervangen door andere of door zeer strenge voorschriften hen het rechte pad doen betreden. Maar om dit nieuwe college nu al met een paar moties van afkeuring de baan op te sturen, acht spreker toch wel zeer sterk en zeer ondemocratisch. Spreker kan er geen woorden genoeg voor vinden, dat dit nu komt uit den rooden hoek! Dit is hyper-ondemocratisch; dit is sociaal-demo cratisch. Wat betreft de belooning of het presentiegeld, er zijn enkele redenen, die het College en Commissarissen hebben genoopt dit aan den Raad voor te stellen, hoewel deze clausule nu niet met zooveel warmte door spreker zal worden verdedigd. De statuten laten de mogelijkheid open, ook personen buiten den Raad tot commissaris te benoemen. Destijds heeft men de motieven aangevoerd op grond waarvan dat gewenscht kan zijn. Het is n.l. mogelijk, dat leden van den Raad, die tot commissaris der Leidsche Duinwater Maatschappij worden benoemd, eenigen tijd na hun benoeming geen deel van den Raad meer uitmaken, hetzij doordat zij niet her kozen zijn, hetzij doordat zij geen mandaat meer wenschen te aanvaarden, terwijl men het er over eens is, dat het in het belang van de gemeente zou zijn, wanneer men die per sonen als commissarissen kon behouden. Op grond daarvan is het wenschelijk den niet-raadsleden presentiegeld toe te kennen. De woorden „hetzij een belooning" hebben Burgemeester en Wethouders gebruikt, omdat de belooning, die de ge meentelijke commissaris op liet oogenblik ontvangt, uit de gemeentekas wordt betaald. Wanneer deze statutenwij ziging wordt aanvaard, kan dit bedrag, het salaris van den heer Van Ginkel voortaan ten laste van het bedrijf der Leidsche Duinwater Maatschappij gebracht worden en be hoeft het niet langer uit de gemeentekas betaald te worden. Volgens de thans geldende statuten mag de commissaris voorzitter (de gemeentelijke commissaris) geen enkele uit- keering hoegenaamd van de N. V. genieten. In de stukken hebben Burgemeester en Wethouders uitdrukkelijk ge zegd, dat degene, die nu gemeentelijk commissaris is, als L. Duinw. Mij; wijziging statuten (Goslinga e.a.) president van het college van commissarissen zal worden opgevolgd door den wethouder-commissaris. De maatregel betreft echter ook den gedelegeerden commissaris, dus het lid van het college van commissarissen, dat zich dagelijks met den gang van zaken bemoeit en het is daarom alles zins redelijk, dat de belooning wordt betaald uit de kas van de vennootschap en niet langer uit de gemeentekas. Wil de Raad de bepaling, waardoor het mogelijk is een belooning of presentiegeld toe te kennen, uit de statuten schrappen, dan zal spreker er geen traan om laten en is hij zelfs bereid voor een daartoe strekkend voorstel te stem men. Nu de Gemeentewet de mogelijkheid van toekenning van presentiegeld voor het bijwonen van commissieverga deringen heeft geopend, achten Burgemeester en Wethouders het gewenscht ook in de statuten van de Leidsche Duinwater Maatschappij deze mogelijkheid te openen. De Raad heeft dan nog altijd de beslissing over de vraag, of deze maat regel zal worden toegepast. In antwoord op het betoog van den heer Bosman zegt spreker, dat het begrijpelijk is, wanneer Burgemeester en Wethouders met geen enkel woord over den gemeentelijken commissaris hebben gesproken. De benoeming van een ge meentelijken commissaris is een uitvloeisel van artikel 16 der concessievoorwaarden, die thans niet worden gewijzigd. De statuten mogen met de concessievoorwaarden niet in strijd zijn en daarom is het begrijpelijk, dat thans in de statuten de ge meentelijke commissaris is behouden, aangezien in de con cessievoorwaarden staat, dat de gemeentelijke commissaris rechtstreeks door den gemeenteraad wordt benoemd. De heer Huurman merkt op, dat in de concessievoorwaarden ook niet over belooning van commissarissen wordt gesproken. Spreker herinnert zich, dat vroeger de commissaris vanwege de gemeente die ook raadslid was, geen belooning ontving. Zijn opvolger ontving 750.per jaar en thans bedraagt dit salaris 1.500. De heer Goslinga heeft alleen willen aangeven, waarom thans niet wordt voorgesteld de benoeming van een ge meentelijken commissaris te doen vervallen. Zoolang de concessie bestaat, moet de gemeenteraad een van de commis sarissen rechtstreeks benoemen. Drie van de overige commis sarissen worden indirect door den gemeenteraad benoemd, n.l. door den vertegenwoordiger van den gemeenteraad in de aandeelhouders-vergadering. Wat de belooning van de commissarissen betreft, durft spreker niet te beweren, dat de belangen van de gemeente beter behartigd werden, toen geen belooning werd gegeven. De heer Wilbrink merkt op, dat dit niet getuigt van veel vertrouwen stellen in den gemeenschapszin. De heer Goslinga zegt, dat het is vertrouwen stellen in de speciale kennis van speciaal aangewezen personen. De heer WTilmer meent, dat begaafde menschen ook wel iets voor niets kunnen doen. De heer Goslinga zegt, dat hij er geen debet aan heeft. Het is door den Raad beslist en kan bij deze statutenwij ziging niet veranderd worden. Volgens den heer Bosman zal men den gemeentelijken commissaris niet meer noodig hebben, als er weer een goede directeur is. Laat men de ontwikkeling van den gang van zaken bij de Leidsche Duinwater Maatschappij afwachten. Als het is, zooals de heer Bosman de zaak heeft uiteenge zet, zal men op den duur de vraag onder de oogen moeten zien, of de gemeentelijke commissaris moet worden be houden. Daartoe is gelegenheid bij de bespreking van de vraag, of de concessie moet worden vernieuwd, moet ver vallen, of moet worden verlengd, dus in 1936. In den tusschen- tijd is men in de gelegenheid na te gaan, hoe het systeem van semi-gemeentelijk beheer werkt. De eenige verandering, welke op het oogenblik wordt aangebracht, is, dat de gemeentelijke commissaris niet meer is commissaris-voorzitter. Hij zal als zoodanig aftreden en worden opgevolgd door den Wethouder-commissaris. Dat is een principieele wijziging van zijn positie, welke wijziging op het oogenblik voor de heeren Bosman en Huurman vol doende moet zijn. Spreker kan er zich op het oogenblik niet verder over uitlaten. De tegenwoordige commissaris is benoemd voor zijn leven. De benoeming ad vitam wordt veranderd in een benoeming voor drie jaar, zoodat elke drie jaar, te rekenen van den datum der goedkeuring dezer statuten af, de Raad moet be slissen omtrent de vraag, of de gemeentelijke commissaris

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 11