294
MAANDAG 29 MEI 1933.
L. Duinw. Mij; wijziging statuten
(van VVelzen e.a.)
blik niet noodig en daarvoor komt wellicht nog een betere
gelegenheid.
Spreker gaat volkomen accoord met het voorstel van den
heer Yerweij. Over de arbeidsvoorwaarden van het personeel
der Leidsche Duinwater Maatschappij zal de gemeenteraad
inderdaad zijn meening moeten kunnen uitspreken.
De heer Wilmer merkt naar aanleiding van de motie van
den heer van Eek op, dat de vraag, of, en zoo ja, in hoeverre
voor de gemeente-arbeiders medezeggenschap moet worden
ingevoerd, moet beantwoord worden bij de behandeling van
de verordening betreffende het georganiseerd overleg en de
dienstcommissies. Over de medezeggenschap van de arbei
ders in een bedrijf moet niet beslist worden bij een bepaald
bedrijf, maar bij de gemeentebedrijven in het algemeen. Het
is daarom niet gewenscht, nog totaal afgezien van den in
houd van het voorstel van den heer van Eek, terloops bij
deze zaak omtrent de medezeggenschap van het personeel
een beslissing te nemen.
Spreker zal gaarne de verdediging van den Wethouder van
de handhaving der functie van den gemeenteüjken commis
saris afwachten.
Spreker vraagt, wat de bedoeling is van den zin: ,,De be
noeming van commissarissen ook derhalve die van den
gemeentelijken commissaris geschiedt voor den tijd van drie
jaren, terwijl jaarlijks een gedeelte aftreedt." Is het de be
doeling, dat reeds het volgende jaar, dus wanneer de nu te
benoemen commissarissen een jaar in functie zullen zijn ge
weest, een gedeelte aftreedt, en zoo ja, heeft de Eaad dan
het recht de aftredende commissarissen niet opnieuw te be
noemen. Volgens de letter van het praeadvies van Burge
meester en Wethouders heeft de Baad dat recht niet, maar
zulks is in geen geval overeenkomstig de opvatting, die men
gewoonlijk van dergelijke statuten heeft.
Spreker zou gaarne een nadere verklaring van den Wet
houder hieromtrent vernemen.
De heer Gosling a heeft bij de verdediging, die de heer van
Eek van diens voorstel heeft gegeven, het gevoel gekregen,
dat de heer Van Eek de dingen eigenlijk op den kop zette.
Het personeel, dat ondergeschikt is aan de directie, zou vol
gens hem een commissaris moeten aanwijzen, die boven de
directie staat. Dat is het tegendeel van democratie en ook liet
tegendeel van de handhaving van een behoorlijk gezag,
dat met democratie zeer goed kan samengaan of eigenlijk
met de democtatie altijd moet samengaan.
Het is spreker uit de verdediging van den heer Van Eek
niet duideüjk geworden, of deze bedoelde, dat de zesde com
missaris zal worden benoemd uit en door het personeel of
buiten het personeel. Het eene oogenblik dacht spreker:
het is de bedoeling, dat de commissaris niet alleen wordt
gekozen door het personeel, maar ook uit het personeel en
dan uit het lagere personeel, dat uit hoofde van zijn geringe
functie weinig of niet met de directie in aanraking komt.
Het andere oogenblik dacht spreker: het schijnt toch iemand
te moeten zijn buiten het personeel.
De meeste argumenten van den heer Van Eek gelden de
benoeming van een lid van het personeel tot commissaris,
want hij heeft o.a. gezegd: het college van commissarissen
zal het bedrijf beter kunnen beheeren, als een van hen de
belangen en de inzichten van het personeel vertegenwoor
digt; bovendien zijn de commissarissen niet voldoende ob
jectief in hun oordeel. De inzichten en adviezen van het
personeel moeten zij te weten komen via dien personeels
commissaris.
Maakt men het besturen van een dergeüjk bedrijf niet
totaal onmogelijk, wanneer de 6e commissaris niet uit het
bedrijf voortkomt en daarom maar misschien ook dan
zelfs nog, wanneer hij wel uit het personeel gekozen wordt
voor elke vergadering van commissarissen overleg moet
plegen met het personeel, dat daartoe in vergadering bijeen
geroepen moet worden, in welke vergadering hij kennis neemt
van de inzichten van het personeel, welke inzichten hij
daarna aan de vergadering van commissarissen overdraagt?
De heer van Eek heeft het bezwaar zelf blijkbaar ge
voeld, want hij zei: de democratie werkt niet snel.
Dit is ook geen democratie. Het is een surrogaat, iets, dat
er op lijkt, maar in de werkelijkheid er niets mede te maken
heeft.
In een bedrijf als dat der L.D.M. moet men snel beslissingen
kunnen nemen. De langzame, logge wijze van doen, die de
heer Van Eek den Baad heeft voorgespiegeld, is dan niet
in het belang van het bedrijf. Het is ook niet noodig. Nu
niet alle aandeelen in het bezit van de gemeente zijn, maar
toch wel een zoo groot deel er van, dat de gemeenteraad
er alles in te zeggen heeft, worden de commissarissen prac-
L. Duinw. Mij; wijziging statuten
(Goslinga)
tisch benoemd door den Baad, met uitzondering van den
commissaris, die uit en door het College van Burgemeester
en Wethouders wordt gekozen, maar toch iemand is, die zijn
plaats in dat college dankt aan het vertrouwen van den
Baad, tenzij hij de Burgemeester is.
Men kan dus zeggen, dat de geheele commissarissenver-
gadering wordt gekozen langs den democratischen weg door
de vertegenwoordigers van de burgerij. Er is gebrek aan
vertrouwen in de democratische samenstelling van de ver
gadering van commissarissen, wanneer de heer van Eek er
naast wil zetten een uit en door het personeel gekozen com
missaris.
De heer van Eek dweept met de democratie, maar spreker
gelooft, dat de heer van Eek alleen vertrouwen heeft in
de so ciaal'- demo cratie en in „de democratie" bitter weinig
vertrouwen heeft. Het is eigenüjk geen democratie, wat de
heer van Eek voorstaat, het lijkt er alleen wat op.
Spreker herhaalt, dat het voorstel van den heer van Eek
blijk geeft van weinig vertrouwen in het democratische stelsel
van de voorstellen, die Burgemeester en Wethouders hebben
ingediend.
De heer Van Eek doet het voorkomen, alsof de belangen
van het personeel bij de commissarissen niet veilig zouden
zijn en de inzichten van het personeel niet op een andere
en veel betere wijze ter kennis van de commissarissen zouden
te brengen zijn. Het zou volgens den heer Van Eek alleen
mogelijk zijn, wanneer het personeel vereenigd was in een
kongsi, waardoor het zijn meening aan den door hem bedoel
den gemeenteüjken personeelscommissaris kon mededeelen.
Die commissaris zal geen aangename positie hebben en hij
zal ook niet kunnen medewerken aan de bevordering van
een goede Verstandhouding tusschen het college van com
missarissen en het personeel, aangezien hij krachtens zijn
origine altijd moet opkomen voor de belangen van het per
soneel, te pas of te onpas. Indien hij dat niet doet, wordt
hij aan den kant geschoven. Men doet dat zelfs met zeer
knappe raadsleden, die niet precies volgens de voorschriften
en inzichten van de meerderheid handelen. Welk een onmoge
lijke positie krijgt hij dan! Dan houdt spreker het liever
met de goede, democratische instelling, hier door het College
voorgesteld en verdedigd. Spreker gevoelt dus niets voor
het voorstel-van Eek.
Van het voorstel-Verweij heeft spreker niet zonder eenige
verwondering kennis genomen. Dit lijdt aan hetzelfde euvel
als dat van den heer van Eek; het is zoo onlogisch. De goed
keuring der arbeidsvoorwaarden van personen, werkzaam
bij geconcessionneerde bedrijven, is geen vreemde figuur in
het pubüeke leven. Aan de verleening van concessiën door
de overheid voor de exploitatie van spoorwegen, tramwegen
of autobussen is lierhaaldeüjk de voorwaarde verbonden,
dat de arbeidsvoorwaarden aan de goedkeuring van de over
heid moesten worden onderworpen, omdat men niet wenschte,
dat, waar het pubüek belang werd behartigd door een par
ticulier, dit geschiedde ten koste van het personeel. Dit
idee op zich zelf is dus niet zoo heel vreemd, maar normaal.
Nu verwondert het spreker, dat de heer Verweij zoo onlo
gisch is om dit nu voor te stellen. Dit had thuisgehoord bij
de vaststelling of bij de wijziging van de concessievoorwaar
den; deze bepaling komt niet voor in de statuten van de ver
schillende vennootschappen, maar in de concessievoorwaar
den. Spreker geeft den heer Groeneveld nu toe, dat de heer
Verweij er hx 1876 niet was, maar in 1925 was hij er wel,
evenals de heeren Groeneveld en Van Eek; toen kwamen
de concessievoorwaarden ter sprake en toen is in alle talen
daarover gezwegen; toen was het de tijd daarvoor. Daarover
is opnieuw te spreken bij de behandeling van de concessie
voorwaarden, hetgeen weer in 1935 gebeuren zal. Op het
geen in 1876 gebeurd is, wil spreker nu niet terugkomen; dat
was zoo'n geheid kapitaüstische tijd, maar het inconsequente
in de houding van den heer Verweij en zijn partijgenooten
is, dat men in 1925 de arbeidsvoorwaarden absoluut heeft
overgelaten aan de commissarissen van die zuiver kapitaüs
tische onderneming, menschen, die volgens het boekje van
den heer van Meurs hadden te behartigen de belangen van
de bezitters; men heeft zonder blikken of blozen en zonder
daaraan te tornen de belangen van de arbeiders aan die drie
dubbel overgehaalde brandkast- en kapitaalbeschermers over
gelaten. Nu er evenwel een commissariaat benoemd zal worden
door den Gemeenteraad, die op democratische wijze door
de burgerij gekozen is, nu kunnen commissarissen dit niet
en moet het aan de goedkeuring van den Baad onderworpen
worden. Gevoelt de lieer Verweij niet, dat zijn motie, even
als die van den heer van Eek, is een motie van afkeuring
aan die nieuwe commissarissen, reeds vóórdat dat college
geïnstalleerd is? Zij kunnen doen wat zij willen, maar het
moet tenslotte den Baad ter goedkeuring aangeboden. Spreker