72 op welken datum de verordening van 6 Juli 1931 (Gem.blad No. 18) tot heffing van schoolgeld voor het Lager Onderwijs in de gemeente Leiden, goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 28 Augustus 1931, No. 10 vervalt." b. de verordening tot heffing van schoolgeld voor het Buitengewoon Lager Onderwijs in de gemeente Leiden, vast gesteld bij raadsbesluit van 11 Augustus 1924, zooals deze werd gewijzigd bij raadsbesluit van 6 Juli 1931 onveranderd opnieuw vast te stellen, met dien verstande dat art. 15 dier verordening wordt gelezen als volgt: „Deze verordening treedt in werking op 1 September 1933, op welken datum de verordening van 11 Augustus 1924 (Gem.blad No. 22) tot heffing van schoolgeld voor het Buitengewoon Lager Onderwijs in de gemeente Leiden, goed- gekeurd bij Koninklijk Besluit van 17 September 1924, No. 9, zooals deze werd gewijzigd bij verordening van 6 Juli 1931 (Gem.blad No. 19) goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 28 Augustus 1931 No. 10 vervalt." Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 120. Leiden, 15 Juni 1933. Bij Eaadsbesluit van 30 Januari 1933 (Ing. Stukken No. 8) werd vastgesteld een nieuwe verordening op ver- gunnings- en verlofslocaliteiten en logementen. Gedeputeerde Staten, wien de verordening ingevolge art. 198 der gemeente wet is medegedeeld, hebben een tweetal opmerkingen daar over gemaakt. In de eerste plaats zijn zij van meening, dat de restrictie van art. 5, lid 2, waardoor de gewone sluitingsuren niet gelden, voorzoover op een inrichting de Winkelsluitingswet van toepassing is, ook dient te worden gemaakt ten aanzien van de artt. 6 en 7, waarin de Burgemeester de bevoegdheid verkrijgt in buitengewone omstandigheden andere openings- en sluitingsuren vast te stellen of de algeheele sluiting te bevelen. In de tweede plaats wenschen Gedeputeerde Staten, dat de strafbepaling der verordening (art. 15), welke, zooals tot dusverre gebruikelijk was, één algemeen strafmaximum bevat, overeenkomstig hun desbetreffende, na de vast stelling der verordening ontvangen circulaire van 25 Januari 1933, wordt gespecificeerd. Wij hebben er geen bezwaar tegen aan deze wenschen te voldoen, weshalve wij voorstellen de artt. 6 en 7 aan te vullen en art. 15 te wijzigen als hieronder is aangegeven. Daarnaast is nog een andere wijziging van de verordening noodig, en wel van art. 13. Bij de wet van 29 Maart 1933, S. 123 welke wet, voorzoover hier van belang, met ingang van 1 Juni 1933 in werking is getreden is art. 56 der Drank wet (S. 1931, No. 476) aldus aangevuld, dat daarin o. m. verboden wordt in een vergunnings- of verlofslocaliteit zonder toestemming van den Burgemeester gelegenheid tot dansen te geven. In verband hiermede zal het bepaalde in art. 13 lid 1 onder c uit de verordening dienen te vervallen. Met verwijzing naar de in de leeskamer neergelegde stukken geven wij Uw Vergadering mitsdien in overweging: A. vast te stellen de volgende VERORDENING, houdende wijziging van de verordening van 30 Januari 1933 op vergunnings- en verlofslocaliteiten en logementen. Artikel I. Aan elk der artikelen 6 en 7 van de bovengenoemde ver ordening wordt toegevoegd een nieuwe zin, luidende: Artikel 5 lid 2 is hierbij van overeenkomstige toepassing. Artikel II. In artikel 13 lid 1 wordt onder b de punt-komma ver vangen door een punt en vervalt het bepaalde onder c. Artikel III. Artikel 15 wordt gelezen als volgt: Overtreding van de artikelen 2, 3, 11 en 12 wordt gestraft met geldboete van ten hoogste tien guldendie van de artikelen 4 lid 1 en 10 met hechtenis van ten hoogste twaalf dagen of geldboete van ten hoogste zestig gulden; die van artikel 13 lid 1 met hechtenis van ten hoogste twee weken of geld boete van ten hoogste honderd gulden; Ti. de aldus gewijzigde verordening oxmieuw in haar geheel vast te stellen. De Commissie voor de Strafverordeningen, Voorzitter. J. Bool, Secretaris. N°. 121. Leiden, 15 Juni 1933. De verordening tot beteugeling van het gebruik van tabak door kinderen verbiedt den verkooper van tabaksartikelen aan een kind beneden den leeftijd van 14 jaren tabak, sigaren of sigaretten te verkoopen, ten geschenke aan te bieden of op eenige andere wijze te verstrekken (art. 1). Art. 2 behelst voorts een algemeen verbod om op den openbaren weg of op een voor het pubhek toegankelijke plaats aan een kind beneden den leeftijd van 14 jaren tabak enz. te geven, aan te bieden of op eenige andere wijze te verstrekken. Eenigen tijd geleden heeft de Hooge Baad, ter zake van een overtreding van een gelijksoortige bepaling van een andere gemeente, o. m. beslist, dat onder „verstrekken" niet slechts is te verstaan overgeven van hand tot hand, doch dat dit woord in ruimeren zin is op te vatten en dus ook omvat het ver strekken door middel van een automaat. Eiken keer, dat een kind een pakje tabaksartikelen uit een automaat be trekt, is dus degeen, die den automaat heeft geplaatst, strafbaar volgens de bovengenoemde verordening. Wij zijn van oordeel, dat het niet redelijk is een toestand te bestendigen, waarbij iemand schuldig wordt aan over treding van een verordening uitsluitend door de handeling van een ander; bovendien rijst de vraag, of het, afgezien hiervan, wenschelijk is de verordening ongewijzigd te hand haven, nu door het meer en meer plaatsen van tabaks automaten het zich verschaffen van rookartikelen voor kinderen zooveel gemakkelijker wordt. Een verbod van het gebruik van tabaksautomaten, waar door de boven aangegeven bezwaren zouden zijn ondervangen, is naar ons gevoelen een te ingrijpende maatregel, die door het resultaat van de verordening niet kan worden gerecht vaardigd. Met het oog daarop heeft de Commissaris van Politie voorgesteld de verordening, die z. i. weinig practisch effect heeft, geheel in te trekken, met welke zienswijze de Directeur van den Gemeenteüjken Geneeskundigen- en Ge zondheidsdienst, alsmede de Gezondheidscommissie zich kunnen vereenigen. Wij meenen echter, dat er bezwaar tegen bestaat zoover te gaan. Het moge waar zijn, dat, blijkens het geringe aantal opgemaakte processen-verbaal, de verordening practisch weinig wordt toegepast naar ons gevoelen zou algeheele intrekking van de verordening ten onrechte de meening kunnen doen post vatten, dat het gemeentebestuur het uit een oogpunt van volksgezondheid o. i. zeer bedenkelijke euvel van het rooken door kinderen van weinig beteekenis acht. Wellicht zou er aanleiding bestaan de verordening, zoo zij in deze gemeente nog niet bestond, niet in te voeren, nu zij echter wel bestaat, achten wij het wenschelijk althans de bepaling van art. 2bis, hetwelk aan een kind beneden den leeftijd van 14 jaren verbiedt op den openbaren weg of op een voor het publiek toegankelijke plaats tabak, sigaren of sigaretten te rooken of bij zich te hebben, te handhaven, zoowel om de mogelijkheid, welke dit artikel biedt, althans eenigermate het rooken door kinderen daadwerkelijk tegen te gaan, als van de preventieve werking, die van dit verbod kan uitgaan. De artt. 1 en 2 zouden wij om de boven aan gegeven bezwaren willen laten vallen. Mitsdien geven wij Uw Vergadering, met verwijzing naar de in de leeskamer ter inzage gelegde stukken, in overweging, gelet op het advies der Gezondheidscommissie van 2 Juni 1933, No. 8, vast te stellen de volgende VERORDENING, houdende wijziging van de verordening van 3 April 1922 (Gemeenteblad No. 18) tot beteugeling van het gebruik van tabak door kinderengewijzigd bij verordening van 13 Juli 1925 (Gemeenteblad No. 16). Artikel I. De artikelen 1 en 2 van bovengenoemde verordening vervallen. Artikel II. De artikelen 2bis, 3, 4 en 5 worden genummerd onder scheidenlijk 1, 2, 3 en 4. A. VAN DE SANDE BAKHUYZEN,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 2