VRIJDAG 28
APRIL 1933.
275
Classificatie der gemeente i. z. gemeentefondsbelasting.
(Goslinga e.a.)
Nu becijferen Burgemeester en Wethouders met een mati
ging spreker legt er den nadruk opvan den werklozen
steun en het subsidie aan Maatschappelijk Hulpbetoon, het
tekort op 95.000.Bracht men nu het aantal opcenten op
de gemeentefondsbelasting in de eerste klasse op 80, dan zou
dit slechts een bate van 27.000.opleveren, zoodat men
tekort zou komen. En nu moet men over dat blijven in de
eerste klasse met een grooter aantal opcenten niet gering
denken. Gedeputeerde Staten stellen dan den eisch, dat men,
het aantal opcenten opvoerend tot 100, het aantal opcenten op
de personeele belasting minstens op 150 moet brengen; anders
krijgt men daarop geen goedkeuring. Ook daarom geeft het
College de voorkeur aan herclassificatie van de gemeente,
omdat verhooging van de opcenten op de Personeele Be
lasting verwerpelijker is dan verhooging van deze directe
belasting, omdat de Personeele Belasting niet in die mate
met het draagkrachtsbeginsel rekent als de gemeentefonds -
belasting; immers onder verhooging der opcenten op de
Personeele Belasting valt ieder, die een huis bewoont, ook
werkloozen, ook menschen zonder inkomen. De heer van
Eek heeft tot op zekere hoogte gelijk, dat men het in tal van
gevallen haalt waar het niet is, maar dat is ook weer het
geval bij de Personeele Belasting die wordt, tout court over allen
geheven en hangt uitsluitend af van het huis, dat men bewoont
en houdt alleen rekening met uiterlijken welstand, terwijl
verhooging van deze belasting wel rekent met de draagkracht
en met het werkelijk inkomen. Spreker begrijpt dan ook niet,
dat de heer van Weizen er zoo tegen is; deze heeft een betoog
gehouden tegen de indirecte belastingen van Minister de Geer;
het gaat hier evenwel niet om indirecte belastingen, maar
om een directe belasting. Nu is de wetstechniek zóó, dat spreker,
wanneer hij van iemand met 2 ton inkomen 20.000.meer
belasting wil heffen, dan helaas met zijn aanslag moet be
ginnen bij de lagere inkomensdan moet hij van een ongehuwd
jongmensch, dat 600.per jaar, of 50.per maand,
verdient, 1.80 per jaar vragen, 3 stuivers per maand, nog
niet eens een doosje sigaretten. Vindt de heer van Eek het nu
zoo verschrikkelijk, wanneer die man van die 50.3 stuivers
moet afstaan aan de gemeenschap1? In den geleidebrief heeft
spreker er al op gewezen welk een groot percentage onge-
huwden in de lagere inkomenklassen zitten; bij een zuiver
inkomen van 800.tot 1.000.waren van de 2521
aangeslagenen 2023 ongehuwd; die betalen ook niets in de
Personeele Belasting; moet spreker hen dan van alles vrij
laten? Spreker weet wel, dit geeft hij den heer van Eek toe,
dat hij daarmede dan ook enkelen moet grijpen, die het niet
breed hebben, maar dat is iets onvermijdelijks; dat kan
spreker ook niet helpen. De heer van Eek zegt wel: ,,gij belast
inkomens, waar niet te halen is"; spreker geeft toe, dat het een
sober bestaan is, maar laat de heer van Eek dan ook menschen
met dergelijke inkomens vrij van partij- en vakvereenigings-
contributie? Het gaat hier om het welzijn van de gemeente;
dit is aller belang. Nu zegt de heer van Eek, dat die het van
elders kan halen, maar hij heeft zelf gezegd, dat dit onmogelijk
is door de bestaande wetten en voorschriften.
De heer van Eek vraagt wie die wetten maakt. De anti-
revolutionnaire partij
De heer Goslinga ontkent dit. Maakt zijn partij nu wetten?
Dat is een praatje om er af te komen. De sociaal-democraten
hebben in 1929 in de Tweede Kamer en bloc vóór de gemeente
fondsbelasting gestemd; in de Eerste Kamer heeft alleen de
heer Wibaut tegengestemd.
De heer Verweij zegt, dat zij, als zij op het oogenblik nog
voor de keuze stonden, zouden tegenstemmen.
De heer Goslinga zegt, dat, als men er toen vóór gestemd
heeft, er veel meer reden is om er nu ook vóór te stemmen.
Immers, de waarde van het geld is inmiddels zeer gestegenvan
een inkomen van f 600.kan nu eerder iets gemist worden
voor den staat dan toen. Inderdaad moet spreker helaas de
groep belastingbetalers uitbreiden, maar in het door den heer
Verweij daarover opgehangen beeld verwerkte deze ook de
opcenten, waartoe de rijksregeering reeds besloten heeft. Wil
men de gevolgen van dit voorstel nagaan, dan moet men uit
sluitend met dit voorstel rekening houden en dan doet men
ongetwijfeld een greep naar beneden en vergroot men het
aantal belastingbetalers; wat elk opbrengt, is niet zooveel,
maar met elkaar is het nogal wat. Bovendien geeft het gelegen
heid andere aanslagen ook te verhoogen. Dit is nu eenmaal
de techniek van de gemeentefondsbelasting, die door de
Tweede Kamer gemaakt is, waaraan spreker op het oogen
blik niets kan veranderen. Een gehuwde met 5 kinderen en
1.600.inkomen zal nu moeten betalen 3.60 per jaar,
0.30 per maand; dat is een offer, dat gebracht moet worden I
Classificatie der gemeente i. z. gemeentefondsbelasting.
(Goslinga.)
aan de gemeenschaphet getal van 4.20, dat de heer Yerweij
nu noemt, is inclusief de rijksbelasting. Spreker is het met
Minister de Geer eens, dat men samen zal moeten offeren of
samen zal moeten ondergaan. De heer van Eek heeft ook gezegd
welk perspectief hebt gijer moet perspectief zijn. Maar welk
perspectief kan de heer van Eek nu openen? Letterlijk niets.
Nergens in geheel de wereld, waar de sociaal-democraten
iets te vertellen hebben, is het beter geworden, maar overal
beroerdermen heeft de menschen gepaaid met allerlei beloften,
die geen van alle uitgekomen zijn, maar in hun tegendeel
verkeerd zijn. Wanneer de heer de Geer zegt, dat men samen
zal moeten offeren of samen zal moeten ondergaan, dan is
dat het perspectief, dat hij opent: de kleine man een beetje,
de groote veel, maar allen zullen moeten offeren, opdat het
schip van staat reê houdt en door de branding heengestuurd
wordt; dit is van groot belang voor de werkloozen. Hier wordt
voorgesteld 2 ton meer uit te trekken voor de werkloozen en
de armende bezittende klasse is bereid dit weer op te brengen
een deel daarvan drukt inderdaad op de minst draagkrach-
tigen; doch verreweg het grootste deel van de 2 ton wordt
door de bezitters opgebracht voor de werkloozen, om dezen in
het bezit te laten van hun steun, om de begrooting sluitend
te houden, om het crediet van de gemeente overeind te houden,
om de zaak draaiende te houden, om geld te kunnen leenen,
ook voor de uitvoering van werken. Volgens den heer van Eek
zal de toestand hopeloos vastloopen, maar hoe vast zou hij al
niet geloopen zijn als alle begrootingsvoorstellen van de
S.D.A.P. aanvaard waren; dan zat Leiden al geheel in de
misère en kon het geen mond meer opendoen. Gedeputeerde
Staten hebben de begrooting voor 1933 reeds goedgekeurd;
dienstjaar 1932 is a peu prés sluitend wat inkomsten en uit
gaven bedraagt. Leiden is dus credietwaardighet heeft geld
noodighet zal binnenkort weer moeten leenen voor uitvoering
van de door den heer Splinter bij de begrooting genoemde
werkenhet is van het allergrootste belang, dat Leiden daar
voor credietwaardig is. Het is van het allergrootste belang,
niet voor de kapitalisten, maar juist van de arbeiders, dat
deze voorstellen worden aangenomen, zij het dat zij gepaard
gaan met een offer van degenen, die een laag inkomen hebben.
Dezen moeten voor hun werklooze broeders 10 cent per week
of 30 cent per maand offeren. Dat kan toch niet zoo verschrik
kelijk worden genoemd! Wordt, vraagt spreker, in die kringen
niet veel meer geofferd voor broeders, die in anderen zin in
nood verkeeren? Men moet daar niet zoo verschrikkelijk tegen
aan zien en het ondermijnen van het gemeenschapsgevoel op
de wijze als de heer van Eek dit heeft gedaan, is onhoudbaar.
Als de sociaal-democraten zitten op de plaats van de macht
hebbers, doen zij precies hetzelfde; het kan niet anders, want
zij hebben geen ander perspectiefmen kan van Leiden niet een
socialistisch staatje maken, want ook deze gemeente be
hoort tot den Staat der Nederlanden; men leeft ook hier
in het volks verband en men moet doen wat zijn hand vindt
om te doen. Hoe onaangenaam het ook is de burgerij zwaar te
belasten, in het weloverwogen belang van de gemeente en
speciaal in dat van de mingegoeden, van de werkloozen en
armen, dient de Raad deze voorstellen aan te nemen en het
spijt spreker, dat zij juist van arbeiderszijde zijn bestreden
hij kan dat niet apprecieeren.
Tenslotte een woord aan den heer Yerweij. Deze heeft gezegd
dat het Rijk slechts in de kosten van den werkloozensteun
bijdraagt. Dat is te ongunstig voorgesteld. De heer Yerweij
neemt alle uitgaven voor Maatschappelijk Hulpbetoon onder
de werkloosheidslasten op in normale tijden bedroegen
die uitgaven 3 ton per jaar maar dat mag men niet doen,
al geeft spreker toe, dat tengevolge van de werkloosheid de
uitgaven voor Maatschappelijk Hulpbetoon aanzienlijk zijn
gestegen. Spreker heeft cijfers, waaruit blijkt, dat het Rijk
in de werkloosheidslasten voor f deelneemt. Hij is het niet
eens met den heer de Reede, dat men de Regeering met rust
moet laten, want z.i. is die verhouding onbevredigend. Hij
blijft er bij, dat door middel van de organisatie der gemeenten,
de Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten, getracht wordt
een betere verhouding te krijgen. Hij weet niet, of er veel van
terecht zal komen, want ook de Regeering heeft moeite en
zorgen, maar de toekomstige Minister van Financiën moet de
zaak oplossen. Ook naar sprekers meening zal de Regeering
meer moeten doen tot steun van de gemeenten in de groote
kosten der werkloozenzorg en hij hoopt, dat de verwachting
van Burgemeester en Wethouders, dat hetgeen de gemeente
tekort komt, zal worden vergoed door meerderen steun van het
Rijk, zal uitkomen.
Met den heer van Eek is spreker van oordeel, dat de Raad
staat voor een zeer ernstige beslissing. Hij hoopt, dat de Raad
in deze zijn verantwoordelijkheid zal kennen, omdat, zooals
hij reeds zeide, uitsluitend het belang van de groote massa
in deze gemeente Burgemeester en Wethouders er toe heeft