272
VRIJDAG 28
APRIL 1933.
Classificatie der gemeente i. z. gemeentefondsbelasting,
(de Rcede.)
dus toch wel iets gedaan; zij vergeet den nood van de ge
meenten niet en nu zou spreker er zeer groot bezwaar tegen
hebben, de Regeering moeilijkheden in deze in den weg
te leggen.
Spreker behoort tot de ordelijke partijen; hij zou b.v. nooit
met het oog op de door hem genoemde voorbeelden voor
zijn rekening durven te nemen het rijmpje:
Wanneer de Geer maar kan trekken,
dan kunnen de werkloozen .verhongeren.
Die opmerking vindt spreker zeer schunnig; die kan er
eenvoudig niet door; die is zeer tegen de nationale gedachte
en bovendien zeer tegen de waarheid in; de leugen daarvan
heeft spreker zoo pas aangetoond door er op te wijzen, dat
de heer de Geer trekt, maar dan van hen, die hooge inkomens
hebben, en alleen om in staat te zijn de werklooslieidsuit-
keeringen dan ook zooveel mogelijk te handhaven. Spreker
heeft op dien grond groot bezwaar om het de Regeering
moeilijk te maken; hij is overtuigd, dat zij den toestand
ernstig inziet en het mogelijke heeft gedaan om ontreddering
der financiën te voorkomen, zoodat het publieke apparaat
zoo geregeld mogelijk kon functionneeren. Daarom heeft ook
Leiden zich naar de Regeering te richten en moet het trachten
met deze in goede harmonie samen te werken. De Regeering
zal de gemeenten steeds slechts zoover kunnen helpen als
mogelijk zal blijken met het oog op de beschikbare middelen.
Dat geld zal dan toch tenslotte op de een of andere wijze
gevonden moeten worden, want de heer Verweij en spreker
zijn het volkomen eens, dat de begrooting moet sluiten. Men
zou dus kunnen vragen, of de reserve niet kon worden aan
gesproken; op zich zelf acht spreker dit niet uitgesloten.
Spreker zou niet willen beweren, dat de Wethouder van
Financiën nog niet hier of daar een potje kon vinden, waaruit
het thans op de begrooting dreigende tekort kon worden
bestreden, maar spreker zou hem terstond toegeven, dat hij
daartoe op het oogenblik geen vrijmoedigheid heeft; ook
spreker zou die niet hebben. In 1933 moet 600.000.uit
de reserve genomen worden om den bestaanden toestand
hier te handhaven, niet alleen om de werkloozen te kunnen
steunen, maar ook om den anderen gemeentedienst te
laten functionneeren, die ook nog van eenig belang is; dan
moet men wel degelijk zeer voorzichtig zijn met het aantasten
van verdere reserves. Men mag immers niet verwachten, dat
het een volgend jaar niet noodig zal zijn de reserves aan te
spreken en nu vreest spreker, dat elke aantasting van reserves
in de toekomst groot nadeel zou kunnen brengen, omdat het
dan weer uitermate moeilijk wordt om de begrooting te doen
sluiten.
Het oorspronkelijk voorstel van het College is absoluut
van de baan.
De gedachte om de gemeente Leiden naar de tweede klasse
over te brengen en het aantal opcenten niet te verhoogen,
is onuitvoerbaar gebleken. Het College heeft geheel den ge-
dachtengang overgenomen, tijdens de behandeling van de
begrooting door den heer Donders, andere leden en spreker
gesteld: eerst opcentenverhooging en dan, wanneer het niet
anders kan, een overbrenging naar de tweede klasse. Die
opcentenverhooging is ten eenenmale onvoldoende gebleken
om het gat te stoppen en uit den aard der zaak moest toen
verder gezocht worden, want nu eenmaal de opcenten op
80 waren gebracht en er meer middelen noodig waren, moesten
nieuwe bronnen kunnen worden aangeboord. Die nieuwe
bronnen heeft het College gevonden in een herclassificatie,
met over de geheele lijn 80 opcenten, en dit lijkt spreker de
eenige weg, omdat, zooals bekend is, een voorstel om het
aantal opcenten boven 80 op te voeren, zoolang de tweede
klasse niet is aanvaard, wordt beschouwd als het niet voldoende
aanspreken van aanwezige bronnen, zoodat op een dergelijk
voorstel de goedkeuring van Gedeputeerde Staten niet zou
worden verkregen.
Rest tenslotte nog de vraag, of er werkelijk geen andere
middelen geweest zouden zijn om deze begrooting te doen
sluiten. Is spreker wel ingelicht, dan zou de rekening over
1932 nagenoeg sluiten, m. a. w. geen saldo van eenige betee-
kenis geven, zoodat zij niet kan dienen tot dekking van dit
tekort. De Regeering kan men in deze dagen beter met rust
laten en andere belastingen kunnen op dit oogenblik on
mogelijk worden aangeboord. Wat betreft de over het kalender
jaar loopende belastingen, zooals b.v. de personeele belasting
en de straatbelasting, is er geen sprake van, dat in den loop
van het jaar tot verhooging zou kunnen worden overgegaan.
Nieuwe bronnen zijn er niet; men is geheel afhankelijk van
hetgeen op dit oogenblik mogelijk kan worden aangesproken
en dat zijn alleen de opcenten en de classificatie van de
gemeentefondsbelasting.
Spreker meent vrij volledig en duidelijk te hebben aan-
Classifieatie der gemeente i. z. gemeentefondsbelasting,
(de Reede e.a.)
getoond, dat verzet tegen dit voorstel onmogelijk is. Hoe
gaarne hij bezwaar had blijven maken tegen de classificeering
in de tweede klasse, zijn verzet is gebroken, omdat hij duide
lijk inziet, dat onmogelijk langs een anderen weg een slui
tende begrooting is te maken.
Er komt bij, dat het vasthouden aan de eerste klasse zonder
meer eenvoudig zou zijn een voorbijzien van hetgeen spreker
beschouwt als zijn verantwoordelijkheid tegen de gemeente.
Die verantwoordelijkheid is deze, dat de gemeente zoo lang
mogelijk krachtig blijve, zoo lang mogelijk haar sociale taak
zal kunnen blijven vervullen, dat daarom zoo zuinig en zoo
voorzichtig mogelijk met de financiën moet worden om
gesprongen en ook gezocht moet worden naar hoogere op
brengsten. Dit moge hard en moeilijk zijn voor menigeen,
het is dikwijls ook bezwaarlijk voor menschen met z.g. hooge
inkomens, want ook die zijn op dit oogenblik niet zonder
verplichtingen. Spreker verklaart echter namens zijn fractie
als eenigen weg dit voorstel te aanvaarden.
De heer van Eek zegt, dat de Raad vanmiddag voor een zeer
ernstige beslissing staat. Eenerzijds erkent spreker natuurlijk
in hooge mate het gewicht van het door het College aangevoerde
argument, dat een gemeente niet bestuurd kan worden zonder
sluitende begrooting; het gaat nu eenmaal niet aan uit te
geven zonder daartegenover te beschikken over de noodige
middelen, maar anderzijds legt men door dit voorstel van het
College aan te nemen zeer aanzienlijke lasten ook opdiedeelen
der bevolking, die feitelijk reeds tekortkomen; de heer Ver
weij noemde in zijn betoog, dat spreker van A tot Z onder
schrijft reeds enkele voorbeelden. Ru weet spreker wel, dat niet
alleen door de aanneming van dit voorstel van het College, maar
ook door de maatregelen van het Rijk de belastingen zullen
worden verhoogd, zooals ook blijkt uit den ter inzage gelegen
hebbenden staat. Evenwel zal aanneming van het voorstel van
het College een aanzienlijke belastingverhooging veroorzaken,
ook voor die deelen der bevolking, die tekortkomen. Wanneer
een gehuwde zonder kinderen met 1.000.inkomen 14.70 be
lasting moet betalen, dan is dat voor dat gezin een ontzaglijk
hoog bedrag; bij één kind betaalt dit gezin 10.50; een gezin
met drie kinderen met 1.000.inkomen betaalt zelfs nog
ƒ2.10, niet veel, maar het betaalt toch. Een dergelijk gezin
kan toch niets missen, integendeel; op de gemeenschap rust
de moreele plicht het nog te steunen. Bij een inkomen van
1.300.betaalt een gezin met 3 kinderen reeds 14.70.
Daarbij moet men in aanmerking nemen de buitengewoon
moeilijke omstandigheden; dikwijls heeft men een periode van
werkloosheid achter den rug of moet men werklooze bloed
verwanten ondersteunen; dan zijn dit toch schrikbarende be
dragen. Men moet zich dus ernstig beraden of men onder de
tegenwoordige omstandigheden moet medewerken om men
schen, die men eigenlijk van gemeenschapswege in hun finan-
cieele moeilijkheden zou moeten helpen, dan nog hoog te be
lasten. De heer de Reede herinnerde er aan, dat de gegoeden
ook wat meer moeten betalen, maar dat helpt deze slacht
offers niet. Men mag er niet toe medewerken, dat de gemeente
nog beslag legt op voor hen zeer aanzienlijke bedragen, terwijl
men deze menschen, en vooral de vrouwen, moet bewonderen,
dat zij nog in staat zijn behoorlijk huis te houden. De heer de
Reede noemde iemand, die op 20.000.belasting 18.000.
meer moet betalen maar dat is iemand met ƒ200.000.inkomen;
in dergelijke omstandigheden moet men daarmede echter geen
rekening houdenzij, die veel hebben, moeten ook veel offeren
het is de vraag wat zij overhouden. Men moet niet zeggen:
wij halen van iemand 10 a 20 en dat drukt zoomen moet
zeggen dat er moet w orden voorzien in de nooden der bevolking
er is geld noodig voor alles en dan halen wij geld van de ingeze
tenen hierbij houden wij in overweging dat ten slotte allen
moeten leven en dat wij hun niet alles af kunnen halenwanneer
men hun een behoorlijk overschot laat, waarvan zij kunnenleven
daarbij kan men eenigszins rekening houden met de positie,
waarin zij hebben geleefd is aan de gerechtigheid voldaan.
Het beroep van den heer de Reede op het feit, dat Minister de
Geer ook iets vordert van de menschen met reusachtige in
komens, maakt op spreker geen indruk. Tenslotte zijn de
armoelijders daarmede niet geholpen.
Sprekers bezwaar tegen deze voorstellen is dit, dat, wanneer
men op deze wijze voortgaat te trachten de noodige inkomsten
tot dekking der uitgaven te vinden, de financiën van de ge
meente hopeloos vastloopen. Voor de gemeente zal de toestand
steeds slechter worden, omdat al meer en meer rekening moet
worden gehouden met de inkomsten van vorige jaren.
Volgens den heer de Reede moet men de Regeering met
rust laten. Tot wien moet men zich dan wenden, als men geen
beroep kan doen op dengene, die de macht heeft in veel
sterkere mate dan de gemeentebesturen om het geld te
halen, voor zoover het noodig is, daar waar het zit? Spreker