VRIJDAG 28
APRIL 1933.
271
Classificatie der gemeente i.z. gcmeentefondsbelasting.
(Vcrweij e.a.)
Spreker erkent volkomen, dat die gelden voor den werk-
loozensteun er moeten zijn, maar liij is geen voorstander van
het nemen van maatregelen, omdat er nu eenmaal geen andere
zijn, maatregelen, welke hij min of meer onverantwoordelijk
vindt. Het gaat z. i. niet aan om dergelijke ontzettende ver
hoogingen toe te passen, in aanmerking genomen, dat de
schuld van het nemen van den voorgestelden maatregel
berust bij het Rijk, dat slechts van alle werkloosheids
lasten, welke Leiden heeft, voor zijn rekening neemt. In de
Armenwet wordt gesproken van onderhoudsplicht tegenover
bepaalde familieleden en nu ziet spreker in dit verband de
zaak zoo, dat het Rijk als hoofd van het gezin heeft te zorgen,
dat de lasten voor het gedeelte van het gezin, gevormd door
de gemeenten, zoo gelijk mogelijk worden verdeeld, en dat
het niet aangaat om, zoolang er in dit gedeelte van het Rijks
gezin rijkere gedeelten zijn, d. w. z. rijkere gemeenten, de
armere gemeenten, welke een groote arbeidersbevolking
hebben en dientengevolge meer met werkloosheid hebben te
kampen, van Rijkswege onvoldoende te steunen. Men spreekt
tegenwoordig veel van het nationaal gevoel, dat op dit oogen
blik eigenlijk iedereen moet beheerschen. Spreker wil in dit
verband aan die nationale gevoelens herinneren en wel in dit
opzicht, dat z. i. de rijkere gemeenten via het Rijk onver
biddelijk zullen hebben bij te dragen in de ontzettende lasten,
welke tengevolge van de werkloosheid op de armere gemeenten
drukken. Gebeurt dit, dan zal het Rijk in het algemeen de
sociale taak, welke het ten opzichte van de gemeentebesturen
heeft te vervullen, beter ten uitvoer brengen dan op dit oogen-
blik, omdat het een feit is, dat de verhouding, welke thans
bestaat, om vernieuwing schreeuwt en er symptomen aan
wezig zijn, welke er op wijzen, dat in de toekomst in dezen
toestand zal moeten worden voorzien.
Op grond van deze overwegingen meent spreker aan deze
belastingvoorstellen, welke een zoo sterke verhooging mee
brengen, zijn stem te moeten onthouden.
De heer de Reede heeft, namens zijn fractie, bij de be
handeling der begrooting voor 1933 zeer ernstig bezwaar
gemaakt tegen het overbrengen van de gemeente van
de 1ste naar de 2de klasse voor de gemeentefonds-
belasting, welk bezwaar daarop berustte dat, zoolang door
de gemeente het maximum-aantal opcenten nog niet werd
geheven, er zeerzeker geen aanleiding zou zijn om Leiden naar
de 2de klasse over te brengen, hetgeen niet in overeen
stemming was met de standing van de gemeente. Een ander
bezwaar tegen deze herclassificatie van de gemeente was b.v.
de heffing van 30 tot 150 progressieve opcenten op de Ge
meentefondsbelasting door de Regeering, waartoe de Minister
van Financiën genoodzaakt was om eenigermate tot een
sluitende begrooting te kunnen komen. Sommigen hebben
een dergeüjke verhooging buitengewoon draconisch genoemd
spreker zou geneigd zijn hetzelfde te zeggen, wanneer hij niet
overtuigd was, dat, zoolang er nog geld uit belastingen ge
haald kan worden, in geen geval de publieke dienst mag
lijden onder het tekort aan middelen, zooals op het oogenblik
feitelijk al het geval is, omdat allerwegen door zeer scherpe
bezuiniging tot een sluitende begrooting moet worden ge
komen deze buitengewone belastingverhooging door het Rijk
was voor de gemeente een bezwaar om ook tot belasting
verhooging over te gaan; daardoor zouden de lasten voor
de burgerij nog meer stijgen en het leven in dezen toch reeds
zwaren tijd nog veel moeilijker worden. Het moest dus wel
zeer noodzakelijk blijken, vóórdat spreker zich kon vereenigen
met een overbrenging van Leiden van de 1ste naar de 2de
klasse, die bovendien het zeer onaangename en door spreker
betreurde gevolg heeft, dat ook lagere inkomens weer meer
belasting moeten betalen dan totnutoe.
De omstandigheden hebben zich inmiddels eenigszins ge
wijzigd; kon men bij de behandeling der begrooting zeggen,
dat deze sloot, thans dient erkend, dat dit niet meer het
geval is, dat het financieel evenwicht verder is verbroken,
hetgeen hoofdzakelijk en vrijwel uitsluitend zijn oorzaak vindt
in de noodzakelijkheid om steun uit te keeren voor werkloos
heid en om Maatschappelijk Hulpbetoon te subsidieeren.
Wil men nu beoordeelen, inhoeverre daarvan gevaar dreigt
voor de gemeente-financiën, dan moet men nagaan de alge-
meene vooruitzichten en dan trof spreker in de Nieuwe
Rotterdamsche Courant van gisteravond onder Economisch
Nieuws dus niet een plaats, waar politieke tendenzen ge
diend worden een niet van belang ontbloot stukje, waarin
er op gewezen werd, dat Nederland vrij laat in de crisis
gekomen is en dat er factoren zijn, die er op wijzen, dat het
zeer waarschijnlijk ook vrij laat, en later dan andere landen,
de crisispositie verlaten zal. Dit werd gedemonstreerd door
te wijzen op een zekere seizoenverbetering in de werkloosheid,
die echter niet kon verhinderen, dat het „verschuivend ge-
Classificatie der gemeente i.z. gemeentefondsbclasting.
(de Reede.)
middelde" nog steeds een dalende lijn vertoont. Daarmede
bedoelt men uiteraard de gemiddelde werkloosheid in de
jaren, onmiddellijk voorafgaande aan het opmaken van de
cijfers, die voor oogenblikkelijke beoordeeling konden dienen.
Waar dat zoo is, staat uit den aard der zaak vast, dat,
al mocht er eenige verbetering zijn, deze toch zoo klein is,
dat zij niet vermag invloed uit te oefenen op de werkloos
heidspositie van een geheel jaar, zelfs al blijkt het cijfer voor
het oogenblik te dalen. Was er een keer ten goede van eenige
beteekenis, dan zou allicht dat cijfer op het gemiddelde van
een vorig jaar komen of eenigszins daarboven, maar dat is
het geval niet.
Deze positie maakt, naar sprekers meening, de verant
woordelijkheid van den Raad buitengewoon groot, omdat er
de conclusie uit moet worden getrokken, dat het gevaar
dreigt, dat niet alleen in dit jaar, maar ook in een volgend
jaar, en misschien wel in meer dan één volgend jaar, buiten
gewoon belangrijke offers zullen moeten worden gebracht
voor de verzorging der werkloozen.
De heer Yerweij doet een beroep op de Regeering en wijst
er op, dat deze haar taak niet zuiver ziet door slechts 1 van
den werkloozensteun, welke wordt uitgekeerd, aan de ge
meenten terug te betalen. Hij zegtde Regeering is het hoofd
van het gezin, dat uit gemeenten bestaat, en, zoolang er
rijke en arme gemeenten zijn, moeten de rijke gemeenten
maar opbrengen voor de arme. Die redeneering is geheel
fout, o. a. op dit punt, dat er op zich zelf geen rijke en arme
gemeenten bestaan. De rijkdom van een gemeente bestaat
hierin, dat de inwoners rijk zijn en de gemeente door den
welstand van haar inwoners veel belasting kan heffen.
Nu heeft het Rijk, in dit geval de Minister van Financiën,
precies gedaan hetgeen de heer Yerweij wenscht; hij heeft
gezorgd, dat de rijke inwoners van de verschillende gemeenten
zeer belangrijk meer belasting betalen dan vroeger het geval
was, alleen met de bedoeling om te kunnen handhaven de
uitkeeringen, welke uit het gemeentefonds aan de verschil
lende gemeenten zijn toegewezen.
Uit een overgelegd staatje, aangevende de verschillen
tusschen vroeger en nu, trekt de .heer Verweij de conclusie,
dat door deze voorstellen een beduidende belastingverhooging
zal ontstaan. Op zich zelf is dat juist, maar spreker moet er
deze aanvulling op geven, dat men niet door deze belasting
voorstellen zooveel meer zal moeten betalen, doch door het
feit, dat het Rijk van 30 tot 150 opcenten op de hoofdsom
van de gemeentefondsbelasting gaat heffen. De heer Yerweij
blijft in de lage regionen en dit zou den schijn kunnen wekken,
alsof de Minister van Financiën de hoogere regionen had
gespaard, maar dat is niet geheel juist, want, als men ziet,
dat een belastingbedrag, alleen voor de gemeentefondsbelas
ting men bedenke, dat daarnaast nog verschillende andere
belastingen bestaan wordt opgevoerd van f 18.800.
spreker neemt het hoogste tot 38.800.dus meer
dan verdubbeld wordt, dan is die verdubbeling slechts voor
een klein deel het gevolg van deze voorstellen en voor het
overgroote deel het gevolg van de opcentenheffing, door
Minister de Geer in de Tweede Kamer verdedigd en door die
Kamer aangenomen.
Hieruit blijkt, dat de Regeering overeenkomstig den wensch
van den heer Yerweij het geld heeft gehaald bij de menschen,
die iets te missen hadden, en daarmede kan steunen de arme
gemeenten, alsmede natuurlijk de andere gemeenten, die het
recht hebben gekregen op een uitkeering uit de opbrengst
der gemeentefondsbelasting en zich nu de middelen, waarop
zij in dezen tijd hebben gerekend, zien blijven toevloeien.
Dit is de eenige weg om eenige stabiliteit in het financieel
beheer der gemeenten te brengen.
Als men zich beroept op steun van de Regeering, dan
dient men te bedenken, dat Leiden behoort tot de rijke ge
meenten, althans ten opzichte van de werkloosheidskwestie.
Spreker zal een ongelukkig voorbeeld noemen en dat van
Leiden. Te Leiden worden 800 gratis belastingplaatjes uit
gereikt op 70.000 inwoners, terwijl in Emmen met 40.000 in
woners het aantal 4.500 bedraagt, dus 5 a 6 x zooveel. Boven
dien moet Emmen voor werkloosheidszorg uitkeeren onge
veer één millioen, Leiden iets meer, terwijl het echter ook
bijna 2 x zooveel inwoners heeft. Dit bewijst hoe een groot
verschil er tusschen beide gemeenten is; daarom is Emmen
dan ook finaal noodlijdend en afhankelijk van de Regeering,
en heeft Leiden het groote voorrecht, nog in zeer gezonde
conditie te verkeeren, zich nog altijd vrij te kunnen be
wegen en zich zelf te kunnen redden. Nu zou spreker het
uiteraard ook toejuichen, wanneer het mogelijk bleek, dat
de Regeering Leiden ruimer steunde; wie zou dat niet, maar
men ziet toch den goeden wil. Yolgens het Ing. Stiik immers
kan men dit jaar op 100.000.rijksbijdrage méér rekenen
dan aanvankelijk was geraamd; er wordt door de Regeering