268 VRIJDAG 28 APRIL 1933. Beëediging en installatie van nieuw raadslid. (Voorzitter c.a.) De Voorzitter stelt thans aan de orde: I. Beeediging en installatie van liet nieuw benoemd raads lid, den heer H. van Weizen. De Voorzitter verzoekt den Secretaris den heer van Weizen binnen te leiden. De heer van Weizen, door den Secretaris binnengeleid, legt in handen van den Voorzitter de bij de wet voorge schreven beloften en verklaring af. De Voorzitter wenscht den heer van Weizen geluk met zijn benoeming, de hoop uitsprekende, dat hij met ijver en opgewektheid het raadslidmaatschap zal vervullen en ver zoekt hem den voor hem bestemden zetel in te nemen. Hierna legt de Voorzitter over: 1°. Verzoek van den heer D. A. van Bek om aan den Burge meester inlichtingen te mógen vragen met betrekking tot het weigeren van toestemming tot het houden van een op tocht op 1 Mei aan het Mei-comité uit de arbeidersbeweging. De Voorzitter geeft den Raad in overweging deze inter pellatie niet toe te staan. Wel is spreker bereid na afloop van de behandeling der gedrukte agenda den heer van Eek het woord te geven, zoodat deze de gewenschte inlichtingen kan vragen, en om hem die inlichtingen te verstrekken. De heer van Eek zegt, dat de bevoegdheid van den Voor zitter om al dan niet een optocht toe te staan, berust op de verordening op de straatpolitie. Nu begrijpt spreker niet goed waarom, wanneer de Voorzitter een gemeentelijke verorde ning uitvoert, de Raad er bezwaar tegen zou moeten maken, dat spreker daarover inlichtingen vraagt. Spreker vraagt die den Voorzitter niet als hoofd der politie, maar als gemeente orgaan, als uitvoerder van een der gemeentelijke verorde ningen; als zoodanig is de Voorzitter volgens spreker volgens de Gemeentewet wel degelijk verplicht om als de Raad het toestaat, den Raadsleden de noodige inlichtingen te ver strekken. Spreker hoopt, als de Voorzitter straks inlichtingen verstrekt, daarover iets te mogen opmerken en zijn bezwaren kenbaar te mogen maken, maar daarover loopt het niethet gaat hierover, of de Raad niet de bevoegdheid heeft een interpellatie toe te staan over de uitvoering, door den Voor zitter als orgaan der gemeente, van een gemeentelijke ver ordening. De Voorzitter beschouwt zich bij de uitvoering van deze bepaling van de verordening op de straatpolitie als hoofd der politie; genoemde verordening geeft aan de politie allerlei bevoegdheden en verplichtingen, die niet te scheiden zijn van de positie van den Burgemeester als hoofd der politie. Spreker ziet niet in dat hier onderscheid gemaakt moet worden; het feit, dat dit een gemeentelijke verordening is, verandert niets aan de positie van den Burgemeester als hoofd der politie. Br zijn meer zaken ten aanzien van de politie, waarover de beslissing aan den Gemeenteraad is, waaromtrent de Burgemeester echter geen verantwoording aan den Raad verschuldigd is. De heer van Eek zegt, dat geen enkele bepaling der Ge meentewet den Burgemeester verbiedt alle mogelijke in lichtingen te verschaffen; het is alleen de vraag of de Burge meester wat zijn bevoegdheid als hoofd van de politie betreft verantwoording schuldig is. Volgens de verordening op de straatpolitie mag geen optocht gehouden worden zonder toe stemming van den Burgemeester, maar er kon even goed in staan, dat het niet mag zonder toestemming van het College en dan zou het College wel degelijk verantwoording schuldig zijn. Nu ziet spreker niet in waarom er, nu het aan den Burgemeester is opgedragen, minder verantwoordelijkheid zou zijn dan wanneer het was opgedragen aan het College. De Voorzitter ontleent zijn bevoegdheid alleen aan het feit, dat hij belast is met de uitvoering der gemeentelijke verorde ningen; even goed kon het College daarmede belast zijn, zooals b.v. in Utrecht het geval is. Er is geen sprake van, dat Burgemeester en Wethouders daarvoor geen verantwoording verschuldigd zouden zijn. Was de zaak niet geregeld, dan zou men kunnen zeggen, dat het behoorde tot de bevoegdheid van den Burgemeester, belast met de handhaving van de orde, om het houden van een optocht, als gevaar bestond voor het verstoren van de orde, niet toe te staan, maar hier bestaat een verordening, welke die bevoegdheid aan een orgaan van de gemeente (van Eek e.a.) geeft, en het schijnt zeer onredelijk, dat, indien krachtens besluit van den Raad een verordening wordt uitgevoerd, de Raad niet de bevoegdheid zou hebben om aan een van zijn leden de gelegenheid te geven daaromtrent inlichtingen te wagen. Artikel 216 der Gemeentewet zegt: ,,De leden van het College van burgemeester en wethouders zijn, ieder afzonderlijk en te zamen, voor het door het college gevoerd bestuur van de huishouding der gemeente, aan den raad verantwoording schuldig, en geven hem te dien aanzien alle verlangde inlichtingen." Doordat de Raad deze verordening heeft vastgesteld, is deze aangelegenheid betrokken binnen de sfeer van de huis houding der gemeente en spreker zou het onbegrijpelijk vinden, indien van de zijde van het College niet de gewenschte inlichtingen werden verstrekt. Het maakt geen groot verschil, of dit gebeurt bij een officieele interpellatie dan wel door de bereidverklaring van den Burgemeester om inlichtingen te verstrekken. Misschien is er alleen dit verschil, dat, als de Burgemeester alleen inlichtingen geeft, spreker wat mag mopperen, maar geen van de andere leden het recht heeft iets te zeggen. Daartegen maakt spreker bezwaar en hij vraagt van den Raad een uitspraak in dezen zin, dat hij, indien de Raad het goedvindt, het recht heeft inlichtingen te vragen omtrent de uitvoering van de verordening op de straatpolitie. De Voorzitter blijft bij zijn meening dat, als hij in deze optreedt, hij dit doet, niet alleen krachtens de verordening op de straatpolitie, maar ook op grond van de algemeene politiebevoegdheid, welke de Gemeentewet hem toekent en welke hem naar zijn meening niet interpellabel maakt. Men kan niet door een verordening hem interpellabel maken ten opzichte van een zaak, waaromtrent hij volgens de wet niet interpellabel is. De wet verbiedt niet interpellaties te houden, als de Raad daartoe besluit, tenzij het geldt zaken, ten aan zien waarvan voor spreker geen verplichting bestaat om gevraagde inlichtingen te verstrekken. De wet keurt sprekers opvatting van de zaak volkomen goed. De verordening geeft in deze verdere bepalingen, waartoe de Raad bevoegd is, maar dit doet niets af aan het feit, dat spreker als hoofd van de politie verantwoordelijk is voor de orde. De heer van Eek zegt, dat geen enkele wetsbepaling aan den Burgemeester het geven van inlichtingen verbiedt. Een reeks van Burgemeesters begint met te zeggen niet verplicht te zijn tot het verstrekken van inlichtingen, maar verklaart zich dan toch bereid aan den Raad alle mogelijke inlichtingen te geven. Dat is volkomen billijk, niet alleen omdat de Raad de gemeente-politie bezoldigt, maar ook omdat het een zaak van buitengewoon belang is, dat de politie-zorg behoorlijk tot haar recht komt. De Raad kan daaromtrent voorschriften geven, maar dat de Raad het recht heeft inlichtingen te vragen en den Raadsleden de bevoegdheid toe te kennen aan de discussie daaromtrent deel te nemen, lijkt spreker buiten twijfel, want geen enkele wetsbepaling maakt daartegen bezwaar. Een reeks van Burgemeesters neemt te dien aanzien een ruim standpunt in. Iets anders zou het zijn, indien de Raad zou voorstellen, dat bepaalde dingen moesten gebeuren, maar het gaat hier alleen over het vrij laten van de discussie. Spreker verzoekt aan den Raad toestemming om aan den Burgemeester de noodige vragen te stellen. De Voorzitter vestigt er de aandacht op, dat het laatste wat de heer van Eek zegt het voornaamste argument aan geeft, waarom het niet goed zou zijn, indien de Raad de bevoegdheid kreeg om over politie-zaken te spreken. Immers, wanneer de Raad de bevoegdheid kreeg elk oogen- blik een votum uit te spreken tegen het beleid van den Burgemeester, dan zou het voor dezen toch een moeilijke positie worden om toch krachtens zijn inzicht politioneel toezicht uit te oefenen, hetgeen krachtens de Gemeentewet aan zijn inzicht is overgelaten. Spreker blijft derhalve bij zijn voorstel om de interpel latie-van Eek niet toe te staan. Den heer Sehüller schoot zooeVen te binnen, dat eenige jaren geleden in dezen Raad de heer Wilbrink een inter pellatie heeft aangevraagd over hetzelfde onderwerp; daar tegen heeft de Burgemeester toen geen bezwaar gemaaktdie interpellatie is toen gehouden; die ging toen ook over de 1 Mei-viering op Zondag; noch de Raad noch de Burgemeester heeft toen daartegen bezwaar gemaakt. Spreker vertrouwt dus, dat aan het verzoek van den heer van Eek voldaan zal worden, ook door de rechterzijde, die toen zelf een inter pellatie heeft aangevraagd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 2