284 VEIJDAG 28 APEIL 1933. (Wilbrink e.a.) met spreker en zijn geestverwanten het geval is, die, als zij bezwaren hebben, altijd trachten die met kalmte en op de jniste wijze ter bevoegder plaatse kenbaar te maken, zonder de luidruchtigheid van openbare vergaderingen en moties. De leden van sprekers fractie betreuren het die conclusie te moeten trekken, omdat huns inziens zij, die steeds trachten het gezag hoog te houden en te steunen, tenminste zooveel recht hebben om te rekenen op bescherming van het gezag en op erkenning van hun gevoelens, ook in dien zin, dat in het openbare leven, voor zoover daaraan door het gezag leiding wordt gegeven, met die gevoelens rekening zal worden gehouden. Spreker betreurt het, dat over deze zaak niet verder kan worden gediscussieerd. Hij meent hiermede in het kort uiting te hebben gegeven aan de gevoelens van zich zelf en zijn geestverwanten en de eenige conclusie kan zijn, dat hij en de zijnen door de houding van den Burgemeester in deze zaak zeer diep zijn teleurgesteld. De Voorzitter stelt voorop, dat het hem eenigermate be vreemdt, dat deze vragen door den heer Wilbrink weer zijn gesteld, omdat zij ook reeds in 1927, toen door spreker ver gunning was verleend tot het houden van een optocht op Zondag 1 Mei viel toen op Zondag, zijn gedaan en toen in den Eaad een vrij uitvoerige discussie heeft plaats gehad en spreker toen zijn standpunt uiteengezet heeft en hij dat nog altijd precies handhaaft. De heer Wilbrink vraagt dus eigenlijk naar den bekenden weg; er is niets anders gebeurd dan vroeger en dan verleden jaar, toen ook op Zondag 1 Mei vergunning is gegeven tot liet houden van een optocht. De eerste vraag beantwoordt spreker bevestigend. Van een bepaling als in de tweede vraag bedoeld, is spreker niets bekend; het is mogelijk, dat die bestaat; wel is spreker bekend dat dit in dit geval aldus door de Eegeering is be paald, maar het is spreker niet bekend, dat dit een algemeene regeling zou zijn. Op de derde vraag antwoordt spreker, dat die gevoelens van een groot deel der burgerij hem zeer goed bekend zijn; daarmede is echter geen rekening gehouden door spreker, gelijk den heer Wilbrink ook bekend kan zijn uit die vorige inlichtingen, door hem ingewonnen. Spreker vraagt zich ook af of de Eegeering wel inderdaad zoo consequent op dit stand punt staat; spreker heeft van betrouwbare zijde inlich- (Voorzitter.) tingen, dat de Eegeering b.v. toestemming heeft gegeven aan de V.A.E.A. om op Zondag 30 April a.s. uit te zenden, hoewel zij anders op Zondag niet uitzendt, en juist dien dag blijkbaar heeft aangevraagd. Dit zou dus in tegenspraak zijn met de houding, die volgens den heer Wilbrink door de Eegeering is aanvaard. Spreker meent volmaakt consequent geweest te zijn, want hij heeft, toen hij in 1932 ook op Zon dag 1 Mei den optocht toestond, er niets van gehoord en waarom nu wel ineens van alle zijden adressen en vragen in den Eaad? De reden daarvan moet spreker vinden in het feit, dat op 30 April nu inderdaad eenmaal valt de verjaar dag van de Prinses, dat men daardoor bijzonder geprikkeld is. Spreker heeft niet anders gedaan dan consequent de houding doorgevoerd, die hij altijd aangenomen heeft. Wan neer er aanvragen komen voor het houden van een optocht des Zondags na 8 uur, dan zijn die aanvragen, van welke zijde zij ook komen, van de S.D.A.P. of van andere zijde, van talrijke zijden zijn aanvragen binnengekomen alle op dezelfde wijze ingewilligd. Over het feit nu, dat de S.D.A.P. toevallig gevraagd heeft, op den verjaardag van de Prinses een optocht te mogen houden, kan men denken zooals men wil; men kan denken: dat had de S.D.A.P. welücht anders kunnen doen, maar spreker meende niet anders te kunnen doen dan dien op tocht toe te staan. Het was misschien aangenamer geweest ook, wanneer men een anderen dag gekozen "had, maar dit was voor spreker geen reden om daarin verandering te brengen. Waarom zou spreker voor den een een andere opvatting huldigen dan voor den ander? De Eegeering heeft de viering van den verjaardag van de Prinses op 1 Mei bepaald en dan viel voor spreker die viering ook niet op 30 April en was voor hem het feit, dat de Prinses op 30 April geboren is, geen reden om aan de S.D.A.P. geen toestemming voor een optocht te geven. Wat betreft de vraag van den heer Wilbrink, of spreker wil toezeggen, dat in het vervolg met de genoemde bezwaren rekening zal worden gehouden, beslissingen, welke spreker op dit punt worden gevraagd, zal hij toetsen aan de omstan digheden en dienaangaande kan hij niet vooraf vaststellen wat hij zal doen. Spreker meent hiermede voldoende inlichtingen te hebben verstrekt. Niemand meer het woord verlangende, sluit de Voorzitter de vergadering. Buiten de agenda om werd nog behandeld een voorstel om Burgemeester en Wethouders te machtigen voor de door den Bond van Leidsche Harmonie- en Fanfaie Ver- eenigingen in 1933 aan de gemeente aangeboden 20 openbare concerten een bedrag van f 40.per concert te vergoeden, (Zie bladzijde 282.) Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GEOEN ZOON.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 18