VRIJDAG 28 APRIL 1933. 283
Interpellatie-v. Stralen i. z. brandstoffenverstrekking aan
(van Stralen e.a.) werkloozen.
bezorgd; de Wethouder ontkent dit, maar dit is zoo. De
Wethouder heeft de vorige vergadering medegedeeld, dat hij
hij het Departement had geïnformeerd, of hij bevoegdheid
had dit alsnog aan de werkloozen uit te keeren; de Regeering
schijnt daartegen dus bezwaar te hebben gemaakt, al heeft
hij dit niet met zoovele woorden gezegd.
Spreker kan zich wel voorstellen, dat, waar destijds mach
tiging is gegeven tot het verstrekken van brandstoffenuit-
keering tot een maximum van 1.per week, in geval een
gemeente daarbeneden is gebleven, de Minister achteraf be
zwaar heeft om hetgeen verstrekt is te brengen op dat maximum
van 1.per week. Toen de Wethouder daarover bij den Minis
ter inlichtingen ging inwinnen, stond, misschien niet voor hem,
maar zeker voor spreker vast, dat het antwoord afwijzend zou
zijn. De Wethouder had zich niet tot den Minister behoeven te
wenden, want er was een duidelijke uitspraak van den Raad,
door den Voorzitter geconstateerd, dat Burgemeester en Wet
houders in de gelegenheid waren in de periode tot 1 April dat
bedrag van 1.per week aan de werkloozen ten goede te
doen komen. Het College had, al was het in de periode, waarin
het niet zoo koud was, even goed IJ mud parelcokes kunnen
verstrekken ten einde daarmede te verrekenen het overschot
van hetgeen kon worden uitgekeerd. Het College heeft dat
niet gedaan, zoodat het tenvolle op zijn rekening mag worden
gesteld, dat den werkloozen is tekort gedaan. Datgene wat in
andere gemeenten aan de werkloozen is uitgekeerd en ten op
zichte waarvan de Raad heeft uitgesproken, dat het aan de
werkloozen mocht worden verstrekt, hebben de werkloozen
te Leiden niet gekregen.
Thans de kwestie van de stopzetting op 23 Maart. De laat
ste kolenbon is verstrekt op 23 Maart en de Wethouder nam
daarbij het standpunt in, dat dit de laatste verstrekking was,
welke volgens de ministerieele circulaire mogelijk was, omdat
die bon gebruikt moest worden voor de periode van 23 Maart
tot 30 Maart. Zooals spreker reeds zeide, is zijn interpretatie
van de circulaire van den Minister, dat het gemeentebestuur
de laatste verstrekking kon doen plaats hebben op 1 April.
Als bewijs voor de juistheid van die interpretatie heeft spreker
aangehaald, dat te Amsterdam, Rotterdam en den Haag de
laatste bon is uitgereikt op 1 April. Ook te Dordrecht heeft
men in dien geest de circulaire uitgelegd. Hier ter stede is
dit niet gebeurd, dus in het nadeel van de werkloozen.
Uit een opmerking, in de vorige Raadsvergadering door
den heer Eikerbout gemaakt, is gebleken, dat er ook naar
zijn meening een mogelijkheid was geweest hetgeen was
overgebleven alsnog uit te keeren. Waarom, zoo vroeg de
heer Eikerbout, niet op den laatsten datum, waarop een
verstrekking plaats had, een dubbele hoeveelheid gegeven?
De kosten hadden bestreden kunnen worden uit het over
gebleven geld. Daarvoor had geen verzoek behoeven te
worden gedaan in den Haag; dan was er geen weigerend
antwoord gekomen en dan was de zaak tot genoegen van de
werkloozen afgewikkeld.
Burgemeester en Wethouders hebben dat niet gedaan en
spreker wil constateeren, dat deze gang van zaken te wijten
is aan Burgemeester en Wethouders, die 'op deze wijze de
belangen van de werkloozen, waarvan zij volgens hun eigen
verklaringen de beste behartigers zijn, hebben verwaarloosd.
Spreker hoopt, dat zijn protest tegen deze houding van
Burgemeester en Wethouders niet het eenige protest zal
zijn en dat zijn medeleden, die in de vorige vergadering met
hem van meening waren, dat Burgemeester en Wethouders
onbehoorlijk hadden gehandeld, dat zullen handhaven en
ook thans zullen te kennen geven, dat de wijze, waarop
het College deze zaak heeft afgedaan, is af te keuren, althans
in hooge mate te betreuren.
De heer Romijn zegt, dat volgens den heer van Stralen
men mogelijkheden genoeg had om dit uit te keeren en spreker
heeft juist gezegd, dat men die niet had. Men mocht buiten
het Departement om tot 1.gaan; er was 2.37over en
het College heeft geen kans gezien, dit bedrag in brand
stof te verstrekken. Het College mocht geen dubbele hoeveel
heid geven, omdat men dan kwam boven 1.per week;
een extra-verstrekking in de laatste weken kon ook niet,
om dezelfde reden. De regeling liep vanaf October tot vlak
vóór 1 April. Het College heeft deze zaak en de daaruit met
den Raad voortgevloeide onaangenaamheden onder oogen
gezien en heeft het het verstandigst geacht deze zaak nog
eens met de subcommissie voor de steunverleening te be
spreken.
De heer Wilmcr zegt, dat dat ook meer dan 1.bedroeg.
De heer Romijn: Omdat de reserve grooter was in verband
met de koude dagen. In elk geval heeft het College besloten
Interpellatie-v. Stralen i. z. brandstoffenverstrekking aan
(Romijn e.a.) werkloozen.
die zaak te bespreken in de subcommissie voor de steun
verleening.
De heer Wilmer was niet van plan hierover nog te spreken,
omdat in de vorige vergadering deze zaak van alle zijden
is bezien. Het heeft weinig nut om achteraf te spreken:
wanneer eenmaal iets is gebeurd, dat niet geheel volmaakt
is, wanneer eens een fout gemaakt wordt, moet men daarop
niet blijven hakken; iedereen, die bestuurt, kan een fout
maken en een maatregel niet op volmaakte wijze uitvoeren
buiten schuld en buiten bedoeling, maar spreker voert nu
het woord, omdat hij de voorstelling van den heer Romijn
niet kan aanvaarden, alsof die regeling niet anders uitgevoerd
had kunnen worden. Wanneer hij zegt: wij hadden het wel
anders kunnen doen, maar dat is onbewust en onbedoeld
niet gebeurdwij waren niet van plan den werkloozen minder
te geven, maar zoo was de gang van zaken, dan zou spreker
er geen woord over gezegd hebben, maar het is beslist niet
waar, wanneer de Wethouder zegt, dat niet anders had ge
daan kunnen worden. Even goed als men in weken van
hevige koude boven het bedrag van 1.had kunnen gaan,
even goed had dit ook in de laatste weken kunnen gebeuren,
wanneer een stevige reserve gevormd was; in geen enkele
regeeringscirculaire staat, dat dit alleen in weken van hevige
koude had mogen gebeuren. Spreker zal niet verder napraten,
maar het had anders gekundonbedoeld en onbewust is het
niet gebeurd zooals het kan geschieden.
De Voorzitter verklaart hiermede de interpellatie voor
gesloten en vraagt, of thans een der leden nog iets in het
belang van de gemeente in het midden heeft te brengen.
De heer Wilbrink betreurt om twee redenen, dat de Voor
zitter hem geen interpellatie heeft kunnen toestaandan had
over sprekers vragen gesproken kunnen worden, hetgeen
tot verduidelijking had kunnen leiden; verder wordt spreker
daardoor genoodzaakt reeds aan het einde van zijn vragen
gekomen conclusies te trekken, die hij anders pas later, na
het antwoord van den Voorzitter, had kunnen trekken.
Spreker stelt dan de volgende vragen:
I. „Is het juist, dat voor den avond van Zondag 30 April
a. s. door het hoofd der politie vergunning is verleend tot
het houden van een fakkeloptocht met muziek door de
S.D.A.P.?
II. Zoo ja, is het den Burgemeester bekend, dat de Regee
ring, eerbiedigende de bezwaren van een groot gedeelte
van ons volk tegen openbare feestviering op Zondag, heeft
bepaald, dat de verjaardagen van de leden van ons Vorsten
huis, indien ze op Zondag vallen, op den daaropvolgenden
Maandag zullen worden gevierd?
III. Is het den Burgemeester ook bekend, dat een groot
gedeelte van de inwoners onzer stad, ten volle deelende de
bezwaren tegen de verstoring van de rust op Zondag, of
wel van meening zijnde, dat de verjaardag van Prinses
Juliana de gelegenheid tot het houden van sociale optochten
behoort uit te sluiten, ernstig gegriefd is door het gegeven
verlof en dit zeer betreurt?
IV. Wat zijn de redenen, waarom door den Burgemeester
met deze gevoelens geen rekening is gehouden, waar de
optocht immers zonder eenig bezwaar zoowel na als vóór
den lsten Mei kon worden gehouden?
V. Kan de toezegging worden gedaan, dat in het vervolg
met de genoemde bezwaren rekening zal worden gehouden?"
Waar straks geen gelegenheid zal worden gegeven voor
discussie, wil spreker even mededeelen, waarom hij deze
vragen heeft gesteld, en voor zich en zijn geestverwanten
een conclusie trekken. Hij heeft deze vragen niet gesteld
voor zich persoonlijk, maar namens zijn geheele fractie,
waarbij de leden dier fractie overtuigd zijn te handelen namens
een groote groep van medeburgers, die achter hen staat en
waarvan spreker kan zeggen, dat zij allen omvat, die achter
de Protestantsch-Christehjke partijen staan. Het heeft spreker
en de zijnen getroffen, dat, waar de verjaardag van Prinses
Juliana op Maandag moet worden gevierd, de Burgemeester
als vertegenwoordiger van het Regeeringsgezag vergunning
geeft om feestelijkheden, d. w. z. een optocht met muziek,
fakkels en banieren, op Zondag te laten houden, hetgeen
in flagranten strijd is met de bedoeling van het centraal
gezag.
Daarnaast staat, dat gegriefd wordt in zijn gevoelens
een groot deel van de burgers, een deel, dat minstens even
groot is als dat, hetwelk dezen optocht heeft aangevraagd en
daaraan wil deelnemen. Spreker en de zijnen kunnen zich
niet onttrekken aan den stelligen indruk, dat de Burgemeester
op zij is gegaan, speciaal voor de groep, welke gewoon is de
groote trom te roeren en wat meer lawaai te maken dan