276 VRIJDAG 28 APRIL 1933. Classificatie der gemeente i. z. gemeentefondsbelasting. (Goslinga e.a.) gebracht dit zeer onsympathieke en impopulaire voorstel te doen. Op grond van zijn verantwoordelijkheid tegenover de burgerij heeft het College zich verplicht geacht dit voorstel in te dienen en spreker beveelt het d an ook met aandrang bij den Raad aan. De heer Vervveij wijst er op, dat de verdedigers van dit voor stel zich beroepen op hun verantwoordelijkheid tegenover de gemeente, welke het nemen van dezen maatregel gebiedt. Bij het stemmen tegen dit voorstel gevoelt spreker zijn verant woordelijkheid tegenover de gemeente in niet mindere mate. Als hij bezwaren heeft tegen belastingverhoogingen als door hem in eerste instantie genoemd, verhoogingen van 69 84 en 118 in de lagere groepen en van 40 a 70 in de daar iets boven gelegen groepen, ontstaat er bij hem een conflict ten opzichte van het begrip, „verantwoordelijkheid'', wat hij zwaarder moet laten wegen, zijn verantwoordelijkheid tegenover de gemeente of zijn verantwoordelijkheid tegenover het doen van daden door die gemeente, welke hij tegenover zijn geweten niet zal kunnen verantwoorden. Spreker herhaalt, dat men, wat het nemen van maatregelen betreft, aan handen en voeten gebonden is. In dit verband herinnerde de heer Goslinga er aan, dat de sociaal-democraten vóór de gemeentefondsbelasting hebben gestemd, zij het dat de heer Wibaut er destijds tegen heeft geopponeerd, en zich er in beginsel vóór hebben verklaard. Het is bekend, dat de heer Wibaut tegen het beginsel van deze belasting bezwaar heeft ingebracht, maar bij het herinneren aan bepaalde feiten doet men verstandig het tijdstip in aanmerking te nemen, waarop zij zijn voorgekomen. Spreker geeft toe, dat in de practijk is gebleken, dat deze belasting veel bezwaren heeft, maar in 1929 was de toestand zoo, dat tal van gemeentebe sturen, met name die van de armere gemeenten, door de aan neming van deze belasting in hun financieelen nood werden geholpen, en die overweging heeft vrijwel sprekers geheele partij overtuigd van de noodzakelijkheid van het nemen van dien maatregel, maar niemand ook niet de vader van de wet, Minister de Geer heeft kunnen bevroeden, hoe het in de practijk met deze wet zou gaan, want nauwelijks was zij een jaar in werking, of men ging op de uitkeeringen een korting- van 3 toepassen, ofschoon in de wet zelve staat, dat de uit keeringen gedurende vijf jaren onverminderd zouden blijven. De heer Goslinga voegt spreker toe, dat dat deze wet niet was, maar spreker wijst er op, dat door het z.g. Kortings wetje werd ingegrepen in de uitkeeringen volgens deze wet. Spreker begrijpt het verwijt aan het adres van de sociaal democraten, dat zij voor de gemeentefondsbelasting hebben gestemd, niet, omdat op financieel gebied niets vaststaat, zeker niet wat de belastingen betreft. Spreker werpt, ook al stemt hij tegen dit voorstel, de ver antwoordelijkheid tegenover de gemeente van zich af. De heer Wilmer stelt de vraag aan den heer Yerweij, wat er zou gebeuren, indien de geheele Raad met hem meeging. Br zou dan practisch geen geld zijn voor de uitkeeringen aan de werkloozen. De heer Verweij wijst er op, dat de gemeente beschikt over een reserve van ƒ365.000.welke zonder bezwaar kan worden gebruikt, omdat er wijziging in uitzicht is gesteld was betreft de verdeeling van de werkloosheidslasten tusschen het Rijk en de gemeenten. Een zeer bekwaam ambtenaar van de gemeente Schiedam, welke zich voor deze zaak interesseert, is aan het Ministerie van Financiën geplaatst om dit vraagstuk uit te werken. Dit speculatieve element daarin kan ook behouden blijven door de reserves op te gebruiken. Dit ook in antwoord aan den heer Donders, volgens wien spreker in geen enkel opzicht er in geslaagd is andere middelen aan te wijzen. Spreker heeft vroeger reeds eens gezegd, dat wanneer de gemeente vrij wel uitgeput is in het nemen van maatregelen, men van een raadslid niet kan eischen, dat hij andere middelen aangeeftin dit opzicht is men gebonden aan de rijkswetgeving. Sprekers verantwoordelijkheid tegenover de gevolgen van dezen maat regel hebben in deze ook een woord meegesproken en spreker ziet niet in, dat hij door tegen dit voorstel, dat tot gevolg heeft een groote belastingverhooging voor hen, die het minst ver dienen, te stemmen in strijd zou zijn met wat anderen noemen het gemeentebelang. Spreker herinnert ook aan een ongelukkige uitdrukking van den heer de Reede inzake verkiezingslectuur door de S.D.A.P. verspreidhij gelooft niet dat het verstandig is op dit pad voort te gaan; spreker zon even goed kunnen herinneren aan den laster en aan de leugens door de christelijk-historischen als verkiezingsmateriaal over de S.D.A.P. ten beste gegeven. De heer Wilbrink vraagt spreker dit aan te toonen; hij zal dit aanstonds doen, na afloop van de vergadering, omdat spreker Classificatie der gemeente i. z. gcmecntcfondsbelasting. (Vervveij e.a.) er niet voor is om elkaar hier ter verantwoording te roepen voor wat in verkiezingsdagen naar voren is gebracht. De heer van Eek zegt, dat de heer Donders in zekeren zin aanmerking heeft gemaakt op sprekers woorden, dat hij voor stander is van een sluitende begrooting, waarmede sprekers daden in strijd zonden zijn; de heer van Weizen was het met sprekers standpunt niet eens. Als sociaal-democraat is spreker in het algemeen voorstander van orde en als zoodanig ook van het op ordelijke wijze besturen van een gemeente. Spreker is het in menig opzicht niet eens met wat een gemeentebestuur doet, maar anderzijds kan hij niet ontkennen, dat het gemeen tebestuur in deze omstandigheden, nu er geen ander orgaan is, heel wat verricht, dat ook in het belang is van de arbeiders klasse; dit wordt er mee gediend, wanneer het gemeentebe stuur ook beschikt over de noodige middelen. Wanneer men het het gemeentebestuur moeilijk maakt en het elk oogenblik tegenwerkt, zoodat het niet beschikt over de noodige financiën, dan zou dat tenslotte ook schadelijk zijn voor het nuttige werk, dat het doet maar dat is ook de eenige plicht, dien spreker aanvaardthij wil niet als raadslid tot eiken prijs medewerken tot het sluitend maken der begrooting. Men kan met voorstellen komen, waartegen spreker overwegend bezwaar heeft; dan moet hij natuurlijk een keuze doenof hij werkt niet mede aan een sluitende begrooting öf hij doet dat wel en neemt dan maatregelen, die hij in hooge mate afkeurt. Dit is hier het geval. Spreker heeft trouwens in zijn begrootingsrede herhaal delijk gezegd, bereid te zijn de begrooting sluitend te maken en daartoe voorstellen te steunen, mits die niet strekken om den toestand van de arbeiders en in het algemeen ook van de andere proletarische elementen slechter te maken, zooals hier. Dat kunnen de sociaal-democraten niet. Zij meenen, dat zoo lang het kapitalisme bestaat De heer Wilmer zegt, dat de heer van Eek moet zeggen: dat is het standpunt van de sociaal-democraten in Leiden, waar wij in de oppositie zijn. De sociaal-democratische wethouders in andere plaatsen doen precies hetzelfde als het College hier. De heer van Eek zegt, dat dit niet alleen het standpunt van de sociaal-democraten in Leiden iser kan wel eens een ander standpimt ingenomen worden, maar dat kan spreker niet schelen; spreker verdedigt hier het standpunt, dat naar zijn meening het socialistische is, n.l. dat men moet zorgen, dat zoolang het kapitalisme bestaat, de arbeiders door dezen moeilijken toestand heen komen zonder schade aan lichaam en geest. Nu beroept de heer Goslinga zich op een uitdrukking van Minister de Geer: wij moeten gezamenlijk offeren. Dat is toch geen standpunt wanneer men staat tegenover menschen, van wie men weet, dat zij tekortkomen. Hoe is het mogelijk met een dergelijk bedrag behoorlijk huis te houden? De vrouwen weten het zelf niet en hoe kan men tegen hen dan zeggennu moet ge offeren. Als hier in de vergaderingen van den Raad arbeiders zitten, die zitten er gelukkig telkens, dan verwachten dezen toch, dat de Raad besluiten neemt, waardoor hun toe stand zoo dragelijk mogelijk wordt gemaakt; hoe moeten zij er dan over denken, wanneer een Raad besluiten neemt, willens en wetens, waardoor de positie van velen, die toch al zoo ontzettend gedrukt wordt, nog meer gedrukt wordt? Kan men hun zeggen: ge moet nog meer offers brengen? Leefde men in een hongermaatschappij, waarin niemand meer wat missen kon, dan zon spreker er anders over oordeelen, maar zoo is het niet. Volgens de laatste statistiek is het vermogen niet zooveel verminderd; volgens de allernieuwste statistiek zal het wel meer verminderd blijken, maar in Nederland is er nog genoeg geld te vindener wordt nog genoeg weelde ten toongespreidhet Rijk heeft de macht om in den nood te voorzien. Tegen de Wet op de financieele verhouding tusschen rijk en gemeente bestaan bezwaren; toen die wet echter werd aangenomen, was ze niet zoo slecht. Toen de crisis uitbrak en de toestand steeds slechter werd, had men in dien financieelen nood moeten voorzien. Wanneer spreker hier voor den eersten keer verkondigde, bereid te zijn mede te werken aanhet sluitend maken der begrooting, maar niet op deze wijze, dan zou men kunnen vragenhoe kunnen wij daarin plotseling verandering brengen. Echter heeft spreker jaar in jaar uit op hetzelfde aambeeld gehamerdjaar in jaar uit wordt in de gemeentebe sturen hetzelfde gevoeld. Nu zegt de heer Goslinga wel: een gemeente kan weinig doen; dat moet de Ver. van Ned. Gemeenten doen, maar dat is toch een zeer slappe oppositie. De gemeentebesturen zitten toch zelf voor den nood; de leden van de politieke partijen, die hier zitten, gevoelen dien nood toch ook. De heer Goslinga is toch ook een vooraanstaand man in zijn partij. Merkt men er ooit iets van, dat hij er de aandacht op vestigt, dat de positie

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 10