264 MAANDAG 3 APRIL 1933. Interpellatie-van Stralen i. z. brandstoffenverstrckking aan (van Stralen c a.) werkloozen. strekking van brandstoffen aan de Leidsche werkloozen geen sprake is geweest. Nu heeft de Wethouder gezegd, dat hij wil wachten, totdat hem bekend is, wat het Rijk in deze heeft beslist, maar daar mede heeft hij niet geantwoord op sprekers vraag, waarom hij als hij dan geen stap durft doen, alvorens hij op een briefje uit den Haag heeft, dat het mag, zich niet wat eerder tot den Haag heeft gewend om zich ervan te vergewissen, welke de houding van de Regeering zou zijn na afloop van die periode van 22 weken. Hij heeft daarmede gewacht, totdat de laatste bon moest worden uitgegeven, en nu moet er bericht uit den Haag komen, hetgeen wil zeggen, dat, als het weer omslaat en het warmer wordt terwijl het koud was, hebben de men- schen zonder brandstoffen gezeten de Minister zal zeggen dat er geen reden is om alsnog een kolenbon te verstrekken. Spreker kan zich met de houding van Burgemeester en Wet- houders niet vereenigen. Hij constateert, dat van de mede werking van de zijde van het gemeentebestuur, zooals die is toegezegd, niets is gebleken. Hij vindt het billijk, dat de werkloozen alsnog in het bezit worden gesteld vam een bon voor brandstoffen, en hij zal in dien zin een voorstel doen, omdat de Wethouder weigerachtig blijft, zijn medewerking toe te zeggen. De heer Elkerbo.ut vul in verband met de mededeeling van den Wethouder, dat hij afhankelijk is van de beslissing van de Regeering, opmerken, dat het niet noodig was geweest op een dergelijke beslissing te wachten. Indien voorop staat, dat men gedurende 22 weken een bedrag van 1.per week kan uit- keeren, kan geen enkele Regeering de gemeente dwingen de verdere brandstoffenvoorziening te staken, zoolang het bedrag van ƒ22.niet is bereikt. Waarom heeft men in de laatste week van Maart niet een dubbelen bon verstrekt? Het was mogelijk geweest, dat men dat in verband met de weersge steldheid in die dagen niet noodig had geoordeeld, maar achter af is al weer gebleken, dat men hier te lande op het weer niet aan kan, dat het de eene week mooi weer kan zijn en de andere week slecht weer. Men moet daarmede rekening houden en, als er geld over is, mag men niet zeggen: het kan er wel mee door, want het is nu mooi weer. De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel van den heer van Stralen, luidende: ,,De Raad besluit alsnog direct aan de werkloozen een bon voor brandstoffen te doen uitreiken." Dit voorstel wordt voldoende ondersteund en maakt der halve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Romijn zegt, dat op het voorstel-van Stralen uiter aard van toepassing is hetgeen spreker namens het College gezegd heeft. Het College gevoelt zich momenteel gebonden en kan niet een besluit in deze nemenhet zal met het besluit van den Raad datgene doen wat het College tenslotte beslissen zal. Trouwens, deze geheele aangelegenheid is een zaak van het College; deze zaak is ter beslissing van het College; het komt spoedig genoeg bij elkaar en dan hoopt spreker de noodige gegevens te hebben, zoodat het dan tot een definitieve beslis sing, ook afgezien van dit voorstel, zal komen, maar momenteel kan spreker niets toezeggen. De heer Huurman vraagt of als dit voorstel wordt aange nomen, de verstrekking van brandstoffen onmiddellijk zal plaats hebben of dat zal worden gewacht tot Gedeputeerde Staten het besluit hebben goedgekeurd. Als zoo lang moet worden gewacht, is het zachtjes aan Mei. Dan heeft het geen zin. Spre ker voelt veel voor het voorstel van den heer van Stralen, de werkloozen hebben zeker geen weelde. Maar, hij voelt niets voor een mooi gebaar, dat geeft den menschen niets. Hij zou gaarne van Burgemeester en Wethouders vernemen of het College, als de Raad dit voorstel aanneemt, het dan ook binnen zeer korten tijd zal uitvoeren. De heer Romijn zegt, dat de heer Huurman hem iets zeer stelligs vraagt. Spreker heeft de stellige verwachting, in de vergadering van het College van Donderdag a.s. hierover een definitieve beslissing te krijgen; dat hij nog geen bericht uit Den Haag heeft, valt hem eerlijk gezegd tegen. Spreker heeft in het geheel geen idee daarover een beslissing te zullen krijgen in Mei; de wijze, waarop het Departement deze zaak heeft aan gepakt, doet spreker dit niet verwachten. De heer Huurman heeft ver onder stellenderwij ze gesproken, omdat hij het bij wijze van spreken morgen wenschelijk acht. De heer Romijn zegt, dat de Minister in zijn circulaire uit- Intcrpcllatie-van Stralen i. z. brandstoffcnverstrekking aan (Romijn e.a.) werkloozen. drukkelijk heeft laten doorschemeren dat hij de regeling zal treffen, indien de weersomstandigheden in April van dien aard zijn, dat uitkeering gewenscht is; die zaak staat niet meer uitsluitend ter competentie van den Raad, maar wordt door het Departement landelijk geregeld, zoodat het gemeentebe stuur zich te dezer zake uiteraard in verbinding met het De partement moet stellen en de beslissing daarvan moet afwach ten, in elk geval daarvan wetenschap moet dragen. De heer Wilbrink zegt, dat de heer Huurman tot op zekere hoogte gelijk heeft, dat hij, als hij zijn stem aan dit voorstel geeft, wil weten of dit iets voor de menschen beteekent; aan een leeg gebaar heeft men nietsdat standpunt deelt spreker in het algemeen, maar hij heeft nu toch zeer bepaalde redenen om vóór dit voorstel te stemmen, n.l. deze. De Raad heeft zijn vertrouwen in het College uitgesproken, dat de brandstoffen- toeslag van 1.die was toegestaan, ook zou worden uitge keerd, in welken vorm ookhet .College heeft dit echter niet vervuld. Nu zegt de Wethouder: volgens den Minister mag men gedurende 22 weken voor 1.uitkeeren, maar nu ver keert Leiden in de in zekeren zin ongelukkige omstandigheid, dat die uitkeering al op 23 October begonnen is, een week vóór den datum, waarop liet door den Minister toegestaan is en dus moeten wij ook een week eerder eindigen. Als dat het geval was, had het College dat bezwaar kunnen voorkomen door de laatste week een dubbele uitkeering te geven. Dan was het, waar Leiden een week eerder was begonnen, niet een week vroeger geëindigd. Het kan zijn, dat men in April de kachel niet noodig heeft, maar het kan even goed gebeuren, dat men gedurende die geheele maand behoefte heeft aan brandstoffen. Waar aan de gedane toezegging, dat aan de werkloozen te Leiden die ƒ1.brandstoffentoeslag zou worden uitgekeerd op welke wijze ook, nog niet was voldaan en er een besparing was verkregen van ongeveer 4.per persoon, daar had het College niet beter kunnen doen, te meer omdat men in de onzekerheid leefde of de Minister een eventueele verdere verstrekking van brandstoffen zou goedkeuren, dan den laat- sten keer een dubbele portie verstrekken. De Minister had daartegen geen bezwaar kunnen maken, waar het bedrag van 22.niet was bereikt. Er was dan eenig respijt geweest om op de beslissing van den Minister te kunnen wachten, maar nu het College heeft gemeend, dat niet te moeten doen en zich tot den Minister wendt, in de hoop dat deze alsnog het geven van een bon zal toestaan, heeft spreker er behoefte aan te ver klaren, dat hij deze wijze van handelen niet zakelijk en voor de werkloozen zeker niet wenschelijk acht. Of Burgemeester en Wethouders een eventueel door den Raad genomen besluit zullen uitvoeren of niet, laat spreker voor hun rekening daarover kan dan later nog weieens worden gesproken maar in elk geval zal hij zijn stem aan het voorstel van den heer van Stralen geven. De heer van der Reijden verklaart, zich aansluitende bij het gesprokene door den heer Wilbrink, dat ook hij zijn stem aan het voorstel van den heer van Stralen zal geven. Het heeft hem getroffen, dat het vertrouwen in Burgemeester en Wet houders een weinig aan het wankelen is gebracht, doordat aan de toezegging, dat aan de werkloozen gedurende 22 weken 1.per week brandstoffen zou worden uitgekeerd, niet is voldaan. De heer Bergers had gedacht, dat Burgemeester en Wet houders het voorstel van den heer van Stralen zouden over nemen. Het gaat wel niet zoo gemakkelijk, maar, als hij in aanmerking neemt hetgeen er gezegd is en eens rondkijkt, vreest hij,- dat het voorstel met algemeene stemmen zal worden aangenomen. Dit zou voor het College een pijnlijke zaak worden. Als voor een arm gezin 22.mag worden besteed, behoort men daaraan, of het mooi weer is of niet, niet te tornen. Spreker is geen oppositie-lid, maar kan niet tegen dit voorstel stemmen; vooral waar dit geld nog niet op is, moet men spontaan besluiten, den werkloozen dien bon te verstrekken. De heer Bosman wil gaarne weten hoe het College tegenover dit voorstel staat; hij stemt bij voorkeur met het College mede en denkt het ook dezen keer te doen, temeer omdat hij overtuigd is, dat aanneming van het voorstel toch weinig verandering zal geven; want zoodra het College een mede deeling van het Departement krijgt, dat de uitkeering mag plaats hebben, zal het College daaraan wel voldoen; dat be grijpt spreker ten minste uit de woorden van den Wethouder en wanneer daarentegen uitkeering volgens het Departement niet geoorloofd is, zal het College, ondanks aanneming van dit voorstel door den Raad, toch niet tot uitkeering kunnen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 8