MAANDAG 3 APEIL 1933. 263
Interpellatie-van Stralen i. z. brandstoffenverstrekking aan
(van Stralen e.a.) werkloozen.
De heer van Stralen zegt, dat de wijze, waarop spreker deze
interpellatie aangevraagd heeft, den Wethouder niet bevalt
deze verklaarde zelfs gebruik te zullen maken van zijn bevoegd
heid om hierop in een volgende raadsvergadering te ant
woorden. Spreker begrijpt zeer goed dat, wanneer een raadslid
aan het College iets te vragen heeft, hij dat dan moet doen
in een duidelijken vorm, wil hij althans kans loopen in de
raadszitting, waarin hij dat wenscht, antwoord te krijgen,
maar er was geen schijn van mogelijkheid, dat de Wethouder
niet zou kunnen antwoorden op hetgeen spreker vanmiddag
hier aan het College wilde vragen. Daarvan had spreker zich
tevoren overtuigd. De Wethouder moet dus niet aankomen
met dit bezwaar en met dreigementen als anderszins.
De Voorzitter vraagt waarom de heer van Stralen, als hij
te voren wist wat hij te vragen had, dan zijn vragen niet
geformuleerd heeft.
De heer van Stralen vraagt waarom men toch aan een der
gelijk formalisme moet hangen. Spreker had eigenlijk aan het
College niets te vragen, maar alleen wat te zeggen. Wat spreker
heeft gezegd en alsnog gaat zeggen, is op duidelijke wijze be
vestigd, b.v. door den heer Wilmer. Het was niet noodig vragen
te stellen, want dat is slechts Spielerei, een kwestie van vorm.
De zaak, waarom het gaat, kan even goed tot haar recht komen
op de wijze, waarop spreker haar heeft behandeld, als bij de
wijze, welke de Wethouder gevolgd zou willen zien.
Het gaat over de stopzetting van de brandstoffenvoorzie-
ning en spreker acht de ontevredenheid, welke zich zooeven
op de publieke tribune demonstreerde, toen de Wethouder
zeide, dat hij niet kon begrijpen waarover de interpellatie
zou moeten loopen, geheel verklaarbaar.
Spreker is het niet eens met den Wethouder, dat het Rijk
toestemming heeft gegeven om de brandstoffenverstrekking
te doen plaats hebben gedurende 22 weken. Hij zou den brief
van den Minister, waarin dat staat, weieens willen zien. Hij
heeft een afschrift van een brief, waarin niet gesproken wordt
over het aantal weken, maar alleen wordt gezegd, dat de ver
strekking van brandstoffen mag plaats hebben van 30 October
tot en met 1 April. Of de Wethouder wellicht iets aparts heeft
gevraagd, is spreker niet bekend.
Spreker herhaalt, dat Burgemeester en Wethouders vol
komen bevoegd waren om de circulaire van den Minister
zoo te interpreteeren, dat de laatste verstrekking van brand
stoffen zou plaats hebben op Zaterdag 1 April, en dat hem bij
informatie is gebleken, dat andere gemeentebesturen dat
hebben gedaan, waarmede tegelijk vaststond, dat het Leid-
sche gemeentebestuur wat meer voorkomt een opvatting
heeft gehuldigd, welke ten nadeele van de betrokken personen
uitvalt.
Nu heeft de Wethouder, zooals hij zeide, zich in verbinding
gesteld met den Haag en daaromtrent wil spreker opmerken,
dat, als de Wethouder niet weet welke houding hij heeft aan
te nemen ten opzichte van een gepaalde aangelegenheid, hij
met het zich op de hoogte stellen niet moet wachten, totdat
de betrokken personen hun teleurstelling te pakken hebben.
Als hij zich in dit geval tevoren op de hoogte had gesteld,
dan behoefde nu niet te worden gewacht op een beslissing uit
den Haag.
Naar aanleiding van de mededeeling van den Wethouder
dat bij de meeste werkloozen nog brandstoffen aanwezig zijn,
vraagt spreker, of die mededeeling op een onderzoek berust
en men er bewijzen voor heeft dan wel of dit een bewering
is, welke zonder eenigen grond wordt gelanceerd. Hem is be
kend, dat in de gezinnen van de meeste werkloozen geen brand
stoffen meer aanwezig zijn, terwijl de menschen er op hadden ge
rekend, dat zij ook in deze koude dagen nog zouden kunnen
stoken.
Omtrent het z.g. potje, waarover spreker een vraag heeft
gesteld, heeft de Wethouder geantwoord, dat hij ook te dien
een aanzien antwoord van de Regeering wachtende is.
Spreker brengt in herinnering, dat de Voorzitter in de Raads
vergadering van 7 November j.l. het volgende heeft gezegd:
„De Voorzitter gelooft, dat alle partijen zich duidelijk
er over hebben uitgesproken, dat de 1.per week voor de
werkloozen besteed moet worden aan de brandstoffen. De
Raad doet het beste met de uitvoering van dezen maatregel
over te laten aan het College, dat diep doordrongen is van de
bedoelingen van den Raad."
Nu had spreker zich kunnen voorstellen, dat Burgemeester
en Wethouders zich er even van hadden willen vergewissen,
of het Rijk eventueel met een verstrekking van het overblij
vend gedeelte van 1 April genoegen zou kunnen nemen, maar
dan had dit spreker herhaalt dit eerder moeten gebeuren
zoodat men dan zekerheid had gehad, ofschoon spreker met
den heer Wilmer van oordeel is, dat het Rijk daarmede niets
Interpellatie-van Stralen i. z. brandstoffenverstrekking aan
(van Stralen e.a.) werkloozen.
te maken had en het inwinnen van die informatie volkomen
overbodig was. Het staat gelijk met het uitlokken van een
weigerend antwoord, als de Wethouder over dergelijke dingen
onnoodige briefjes gaat schrijven.
Verstrekt zijn:
14 x 1 H.L. Parelcokes a 0.65 (14 H.L.) 9.10
5x1 eierkolen a 1.5 5.
1 X li a 1.50 IJ 1.50
3x1 gemengd a 0.821 3 >- 2-47l
231 H.L. ~f 18.071
In totaal is dus 23 keeren brandstof verstrektmaar al zou
juist zijn, dat de verstrekking slechts gedurende 22 weken
zou mogen plaats hebben, dan is er nog altijd een overschot
van 4.waarvan het College gebruik had kunnen maken
om teleurstellingen als deze te voorkomen. Spreker verheugt
zich dat ook van andere zijde instemming is betuigd met zijn
woorden; de heer Wilmer heeft dezen keer gelukkig zeer dui
delijk uitgesproken, dat de houding van het College en die van
den betrokken Wethouder, hem onbevredigend voorkomt;
daarvan valt ook niet veel te verdedigen. Als de Wethouder
of het College hier een bewijs had willen geven, dat de meer
malen hier gesproken woorden juist en gemeend zijn, dan was
er aanleiding geweest om te zorgen, dat de werkloozen de
laatste week niet zonder brandstoffenbon hadden gezeten.
Spreker verzoekt het College alsnog de toezegging, dat morgen
nog een brandstoffenbon uitgereikt zal worden; anders zal
spreker genoodzaakt zijn een voorstel daartoe in te dienen.
De heer Romijn zegt, dat de heeren Wilmer en Eikerbout
zich over het College hebben uitgelaten op een wijze, die ge
tuigt van ontstemming over hetgeen het College heeft gedaan.
Nu kan men het College verwijten, dat het iets heeft nagelaten
het heeft n.l. niet gegeven een brandstoffenbon en ook niet
wat in het potje zit, maar over hetgeen het College verder van
plan is te doen, kan het zich momenteel niet uitlaten. Het heeft
zich daarover in verbinding gesteld met den Minister en kan
momenteel niet verder gaan. De dienst van Sociale Zaken en
de sub-commissie voor de steunverleening hebben meermalen
ervaren, dat de bemoeiingen van het Departement met de
werkloosheidszorg zeer ingrijpend en zeer stellig zijn; het is
niet een algemeen toezicht, zooals wordt opgedragen aan
Gedeputeerde Staten of aan de Kroon, maar een dat heel wat
intenser is en zich uitstrekt ook zelfs over zeer kleine details.
Het accountantsonderzoek vindt plaats over alles wat door
het gemeentebestuur te dezer zake gebeurthet gemeentebe
stuur, dat nog kort geleden heeft moeten ondervinden dat
een subsidie van 18.000.niet verleend is, wordt met die
ervaring voor oogen uiteraard zeer voorzichtig en vraagt zich
wel degelijk af, alvorens een bepaalden maatregel te treffen,
wat daarvan de gevolgen zullen zijn. Het College heeft deze
zaak nu in behandeling, is daarmede bezig, maar spreker kan
hangende die quaestie en nog niet wetende de beschikking,
die daarop gekomen is of komen zal, momenteel namens het
College hier geen enkele toezegging doen en geen beslissing
nemen. Men is in dit geval afhankelijk van wat het Departe
ment wil. Het spijt spreker, dat wellicht verwachtingen teleur
gesteld zijn, maar thans is het nog niet het oogenblik waarop
men zich daarover volkomen kan uitlaten. Spreker wil gaarne
den Raad toezeggen zooveel mogelijk de beslissing te zullen
bespoedigen, maar spreker is afhankelijk van andere machten,
waarover noch spreker noch het College in zijn geheel zeggen
schap heeft.
De heer van Stralen heeft nog geen antwoord gekregen.
De heer Romijn zegt, dat de heer van Stralen dat antwoord
in de volgende raadsvergadering krijgt.
De heer van Stralen weet niet inhoeverre dit tot bepaalde
conclusies ten aanzien van den Wethouder zal mogen leiden,
doch dit weerhoudt hem niet er toch iets van te zeggen.
De Wethouder schermt er mede, dat hij voorzichtig moet
zijn en zich verplicht acht te dezer zake inlichtingen in te win
nen, alvorens bepaalde maatregelen te nemen, maar daarvoor
is toch inderdaad geen reden. Wat andere gemeentebesturen
doen, kan toch ook in Leiden gebeuren!
De Wethouder heeft den indruk trachten te wekken, alsof te
Leiden eerder een aanvang was gemaakt met het verstrekken
van brandstoffen dan in andere gemeenten, en deelde mede,
dat de eerste bon was uitgereikt op 22 of 23 October. Spreker
heeft direct getwijfeld aan de juistheid dier mededeeling; hij
heeft een van zijn partijgenooten den dienst van Sociale Zaken
laten opbellen en deze vernam toen, dat de eerste bon was ver
strekt op 29 October en dus bestemd was voor de week, vol
gende op den 30sten October, zoodat er van een extra ver-