262 MAANDAG 3 APRIL 1933. Interpellatie-van Stralen i. z. brandstoïfenverstrekking aan (van Stralen e.a.) werkloozen. dat Burgemeester en Wethouders een andere opvatting van de circulaire hadden, n.l. deze, dat de laatste verstrekking van een kolenbon had plaats gehad op 25 Maart en dat toen was uitgereikt de bon, welke kon worden gebruikt in de week van 25 Maart tot en met 1 April. Spreker achtte die opvatting niet juist en belde den Wethouder op, die hem mededeelde, dat z. i. terecht op 25 Maart j. 1. de laatste kolenbon was uit gereikt en dat hij zich omtrent deze aangelegenheid nog nader met de Regeering in verbinding had gesteld. Spreker acht het van groot belang, op welke wijze de circulaire van den Minister wordt uitgelegd. De werkloozen waren zeer teleurgesteld, toen j. 1. Zaterdag niet een kolenbon werd verstrekt. Bij informatie is spreker gebleken, dat in andere plaatsen de circulaire dadelijk zoo is geïnterpreteerd, dat de laatste verstrekking van een kolenbon of kol enbij slag op 1 April zou plaats hebben. Het Leidsche gemeentebestuur heeft dus aan de circulaire een minder gunstige uitlegging gegeven dan in andere plaatsen is geschied. Bovendien heeft spreker bij de uitvoerige bespreking hierover in November j. 1. in het licht gesteld, dat nu de Regeering goedgevonden heeft verstrekking van een bijslag van 1.per week voor brand stof, het ook logisch en billijk was, dat het gemeentebestuur van die bevoegdheid gebruik maakte; dit is toen onderschreven door de sprekers van verschillende fractiestenslotte erkende het College bij monde van den Voorzitter, dat alle partijen dit wenschelijk achtten en dat daarnaar zou worden gehandeld. Van de uitvoering van dien wensch van den Raad is toch eigenlijk weinig terechtgekomen; tot heden heeft de ver strekking van brandstof per persoon aan de gemeente 4. minder gekost dan wanneer van het begin af aan ƒ1.bijslag per week was verstrekt. Ook daarom had het gemeentebestuur toch wel moeten overwegen of het, zelfs al zou volgens de circulaire van den Minister de laatste verstrekking van brand stof op 25 Maart moeten plaats hebben, niet meer overeen komstig de wenschen van den Raad was, dat verschil toch uit te keeren, althans voor een deel te vereffenen. Ook dit voorjaar is weer koud; op het oogenblik heeft nog ieder, dus ook de werkloozen, behoefte aan brandstof. Waar er dus 2 mogelijkheden waren, allereerst de interpretatie van deze regeeringscirculaire als door spreker opgevat, en anderzijds liet feit, dat er hier een potje was van enkele guldens, waaruit de gemeente kan geven zonder in conflict te komen met de rijksbepalingen, heeft het spreker teleurgesteld, dat het ge meentebestuur geen maatregelen heeft genomen om j. 1. Zaterdag dien bon, misschien den laatsten, te doen ver strekken, waardoor weer teleurstelling en ontstemming ge wekt moesten worden bij tal van werkloozen, die toen thuis moesten komen zonder kolenbon, terwijl de vrouw dan niet wist wat ze dan moest stoken. Heeft verder de vraag van den Wethouder aan het Departe ment al tot eenig resultaat geleid en zoo ja, wil de Wethouder dan daarvan mededeeling doen? De heer Romijn zegt, dat de Raad toegestaan heeft een interpellatie-van Stralen; nu is bij een interpellatie altijd de quintessence, dat vragen worden gesteld aan het College, dat dit daarop antwoordt en dat vervolgens de Raad een beslis sing neemt, een motie aanneemt of verder de zaak voor kennisgeving aanneemt. Nu maakt de heer van Stralen het spreker niet eenvoudig deze zaak te behandelen. De heer van Stralen verzoekt verlof het College te interpelleeren, maar waarover het nu gaat en wat eigenlijk de quaestie is, vertelt hij er niet bij De Voorzitter wenscht geen aanmerkingen op de publieke tribunehij verzoekt er op te letten, dat daar geen opmer kingen worden gemaakt, noch teekenen van goed- of afkeuring worden gegeven en gelast den persoon, die een opmerking maakte, van de tribune te verwijderen. De heer Romijn heeft dus niet voor zich de vragen, waarop hij antwoord heeft te geven. Deze zaak is in het College be sproken, hoe hierop nu gereageerd moest worden, omdat de de vrees mag bestaan, dat deze wijze van interpelleeren gebruik en gewoonte gaat worden. Het College heeft in ver band daarmede gezegd: reageer dan niet; als wij die vragen niet weten, kunnen wij niet a, bout portant antwoorden, waarbij wij niet weten of wij het met den Wethouder eens zijn; maak dan gebruik van uw recht om het antwoord op de volgende vergadering te geven; dan hebben Burgemeester en Wet houders nog tijd om eens te overleggen hoe dat antwoord zal zijn. Het College wenscht dus de vragen van den heer van Stralen in de volgende vergadering te beantwoorden. Spreker wil echter den Raad daarmede niet laten heengaan. Hij kan zich voorstellen, dat in den Raad het verlangen be staat om over deze aangelegenheid iets meer te hooren, en Interpellatie-van Stralen i. z. brandstoïfenverstrekking aan (Romijn e.a.) werkloozen. daarom wil hij buiten de interpellatie om omtrent de brand- stoffenvoorziening wel eenige mededeelingen doen. De Minister heeft machtiging gegeven om gedurende een periode van 22 weken een kolenbon te verschaffen en nu is de gang van zaken te Leiden zoo geweest, dat, terwijl die periode van 22 weken op 30 October aanving, de eerste bon reeds op 22 of 23 October is verstrekt, hetgeen uiteraard heeft mee gebracht, dat, waar men aan het aantal van 22 weken ge bonden was, de laatste bon ook is verstrekt eenige dagen vóór het begin van de laatste week. Die situatie heeft geleid tot deze redeneering van de zijde van Burgemeester en Wet houders zij hebben in den laatsten tijd genoeg ervaring opgedaan om te weten, dat zij met eigenmachtige beslissingen ten opzichte van vanwege het Departement uitgevaardigde regelingen zeer voorzichtig moeten zijn dat de ministerieele regeling moest worden uitgevoerd en er na 25 Maart geen kolenbon meer moest worden uitgereikt. Daarvoor was ook reden, omdat het onderzoek van ambte naren heeft uitgewezen, dat bij verreweg de grootste meerder heid der menschen op dit oogenblik nog brandstoffen aan wezig zijn. Ben derde reden voor het volgen van die gedragslijn was deze, dat de Minister in zijn circulaire heeft te kennen gegeven, dat hij, als 1 April in het land is, zelfstandig zal beslissen, of met het verstrekken van brandstoffen al dan niet mag worden voortgegaan. Binnen zeer enkele dagen zal vanwege het Departement dienaangaande een beslissing worden genomen en naar het oordeel van het College dient daarop te worden gewacht, gezien de verhouding, welke tusschen de Regeering en de gemeentebesturen bestaat wat betreft de uitvoering van steunregelingen voor de werkloozen. Verder is er over het z. g. potje gesproken. Ook omtrent dat potje hebben Burgemeester en Wethouders zich in ver binding gesteld met het Departement en zij zijn wachtende de beslissing, welke het Departement te dien opzichte zal nemen. Er dient dus te worden afgewacht, hoe het Departement zal reageeren. Tot op dit oogenblik, tot op deze minuut is nog geen bericht ingekomen. Burgemeester en Wethouders hopen, dat er spoedig een beslissing zal komen. De heer Wilmer zegt, dat de heer Romijn niet namens het College heeft kunnen antwoorden op de vragenspreker weet niet of hetgeen de Wethouder nu heeft gezegd is medegedeeld namens het College, doch in elk geval was het voor spreker een zeer onbevredigend antwoord. In October j.l. heeft deRaad ten deze vertrouwen gesteld in het beleid van het College en is hij in alles met de rijksregeling meegegaan met de woorden: wij willen niet boven de rijksregeling uitgaan, maar ook niet er beneden blijven; de rijksregeling staat toe een verstrekking van /I.voor brandstof; door de brand- stoffenbons blijft men daarbeneden, maar wij vertrouwen tenvolle, dat het College een weg zal weten te vinden om toch dien vollen gulden voor brandstof uit te keeren, hetzij door nu en dan wat meer te geven, hetzij door langeren tijd te geven dan tot April. De Raad heeft toen dat vertrouwen in het College gesteld en is toen niet meegegaan met de een of andere motie, toen misschien ingediend. Nu had het College daaraan volkomen kunnen tegemoetkomen en handelen in den geest als door den Raad bedoeld door bv. den laatsten bon van grooter waarde te doen zijn, zoodat toch meer brandstof was verstrekt, terwijl toch het aantal van 22 verstrekkingen niet overschreden was; dan zou dat spaarpotje van 4.ten bate van de werkloozen zijn gekomen. Dat nog onderhandeld wordt met de regeering en dat men daarvan antwoord afwacht, is in dezen tijd van het jaar toch wel zeer weinig bevredigend, want als dat antwoord een week uitblijft, kan dit beteekenen, dat dan geen brandstoffen meer noodig zijn. Vóór dien tijd hadden onderhandelingen gevoerd moeten zijn. Het had volgens spreker zelfs zonder onderhandelingen kunnen ge schieden. Spreker betreurt, dat het zoo is geloopen, te meer omdat hij altijd gaarne vertrouwen stelt in het beleid van het College, en het College toen ook positief uitgesproken heeft, dat dit wel zou zorgen, dat de werkloozen niet minder zouden krijgen dan volgens de rijksregeling toegestaan is en dit is feitelijk nu niet gebeurd. De heer Eikerbout onderschrijft tenvolle de woorden van den heer Wilmer. Wanneer bij het College ernstig de bedoeling had voorgezeten om den werkloozen te geven hetgeen mogelijk was, dan had het zeker de laatste week een dubbele portie kunnen geven. Volgens de circulaire van den Minister mocht het bedrag ƒ1.per week zijn; indien nu alles opgeteerd was, zou spreker zeggen: er is niet meer, maar het was toch zeker nog wel mogelijk geweest en daarom betreurt spreker, dat men dit niet gedaan heeft.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 6