32
Art. 3.
De houder van een particuliere geldschietbank is verplicht
met betrekking tot elke gelduitleening in het register te
vermelden de bijzonderheden, welke zijn aangegeven in het
model, vervat in het vorige artikel, zulks met inachtneming
van de volgende regels.
De kolommen 1 tot en met 12 van het register worden
op den dag van het uitleenen ingevuld.
De kolommen 13 tot en met 16 worden op den dag van
ontvangst van elke aflossing ingevuld.
Indien interest voldaan wordt anders dan bij vooruitbe
taling, wordt kolom 17, op den dag der betaling, ingevuld.
Indien de geldleener van zijn bevoegdheid tot versnelde
aflossing gebruik maakt, wordt dit op den dag dier aflos
sing in kolom 21 aangeteekend.
Indien de interest bij vooruitbetaling is voldaan en deze
tengevolge van versnelde aflossing geheel of gedeeltelijk
wordt terugbetaald, wordt het bedrag van die terugbetaling
in kolom 19 aangeteekend.
Indien de aan den geldleener in rekening te brengen in-
formatiekosten niet bij het verstrekken van de leening
worden afgehouden, wordt op den dag van de voldoening
van die informatiekosten het bedrag daarvan in kolom 20
aangeteekend.
Art. 4.
Yan nadere overeenkomsten, als bedoeld in artikel 35 der
Geldschieterswet, doet de houder van een particuliere geld-
schietbank in het register blijkendaarbij vindt het bepaalde
in het vorige artikel overeenkomstige toepassing.
Een nadere overeenkomst moet worden ingeschreven onder
hetzelfde nummer als de oorspronkelijke uitleening, terwijl
in kolom 21 van het register moeten worden vermeld de
woorden „nadere overeenkomst".
Art. 5.
De houder van een particuliere geldschietbank is, onver
minderd het bepaalde in artikel 11 van de Geldschieterswet,
verplicht zijn bank voor het publiek gesloten te houden op
Maandag, Woensdag, Donderdag en Zaterdag vóór 8 uur
voormiddags en na 6 uur des namiddags en op Dinsdagen
Vrijdag vóór 8 uur des voormiddags en na 9 uur des
namiddags.
Art. 6.
In het perceel, waarin een particuliere geldschietbank
wordt gehouden, is het handel drijven in, te koop aanbieden,
koopen, verkoopen, huren of verhuren van goud, zilver,
edelgesteenten, luxe-artikelen, meubelen, huishoudelijke
benoodigdtieden, kleederen, rijwielen en eet- en drinkwaren
verboden.
Het verbod van het vorige lid is niet van toepassing,
voorzoover gehandeld wordt met schriftelijke toestemming
van Burgemeester en Wethouders.
Art. 7.
Aan een door hen krachtens deze verordening te verleenen
vrijstelling of toestemming kunnen Burgemeester en Wet
houders voorwaarden verbinden.
Handelen zonder inachtneming van of in strijd met de
gestelde voorwaarden wordt gelijkgesteld met handelen zon
der vrijstelling of toestemming.
Een vrijstelling of toestemming, als bedoeld in het eerste
lid, kan te allen tijde door Burgemeester en Wethouders
worden ingetrokken.
De Commissie voor de Strafverordeningen,
A. van de Sande Bakhuyzen, Voorzitter.
J. Boon, Secretaris.
Aan den Gemeenteraad.
N°. 60. Leiden, 24 Maart 1933.
Zooals wij in de toelichting op ons voorstel tot opheffing
van het hulpkantoor van de Gemeentelijke Bank van Leening
aan de Langestraat (Ingek. Stukken No. 270 van 1932) mede
deelden, leek het ons rationeel de daardoor noodige wijziging
van het reglement der Bank toen nog niet bij Uwe Verga
dering aanhangig te maken, doch daarmede te wachten,
totdat ook de herziening van dat reglement in verband met
de Geldschieterswet in ons College haar beslag had gekregen.
Een andere reden, waarom eenig uitstel noodig was, was
gelegen in het feit, dat, ter voldoening aan het bepaalde in
het tweede lid van art. 252 der Gemeentewet, in het regle
ment mede eenige regelen omtrent het beheer van de Bank
behoorden te worden opgenomen, waaromtrent wij ons nog
nader moesten beraden. Nu intusschen een en ander heeft plaats
gehad en het nader overleg met Commissarissen der Bank
tot overeenstemming omtrent de voor te stellen wijzigingen
heeft geleid, kan thans tot vaststelling daarvan door Uwe
Vergadering worden overgegaan. Met het oog op de vrij
talrijke wijzigingen hebben wij aan vaststelling van een
nieuwe verordening boven herziening van de bestaande de
voorkeur gegeven.
Achtereenvolgens zullen wij thans aanstippen of in het
kort toelichten de veranderingen, welke:
a. verband houden met de opheffing van het hulpkantoor
aan de Langestraat;
b. verband houden met de Geldschieterswet:
c. noodig zijn ter voldoening aan het bepaalde in art. 252,
tweede lid, der Gemeentewet;
d. Commissarissen en ons College bovendien noodig achten.
a. In verband met de opheffing van het hulpkantoor aan
de Langestraat moeten de artikelen 6, eerste en tweede lid,
31, laatste lid, en 36 van de geldende verordening worden
gewijzigd, zooals in de artt. 7, 32 en 41 van de concept
verordening is aangegeven. Bovendien kunnen vervallen
art. 17, tweede lid, art. 25, laatste lid, art. 26, zesde lid,
en art. 27, voorlaatste lid, van de bestaande verordening.
De voorgestelde wijziging van art. 31, laatste lid, (oud)
gaat iets verder dan in verband met de opheffing van het
hulpkantoor noodig is. In dat lid is mede het bedrag vast
gesteld van de vergoeding, welke de Bank jaarlijks aan de
gemeente heeft te betalen voor het gebruik van de gebouwen,
waarin zij is gevestigd. Het lijkt ons nu beter het bedrag
dier vergoeding niet langer in het reglement zelf vast te
leggen, doch dit door Uwe Vergadering bij afzonderlijk
besluit te doen bepaleneventueele herziening van dit bedrag
kan dan met minder omslag gepaard gaan, dan aan wijziging-
van het reglemen t, die bovendien de goedkeuring van Gede
puteerde Staten behoeft, verbonden is. Het laatste lid van
art. 32 (nieuw) is dan ook dienovereenkomstig gewijzigd.
b. De op 1 Maart j.l. in werking getreden Geldschieterswet
noopt voorts tot het treffen van eenige voorzieningen; de
Bank van Leening toch is, doordat zij ook geld op schuld
bekentenis uitleent, thans een geldschietbank in den zin van
art. 2 dier wet geworden.
Art. 3 der wet bepaalt, dat een gemeentelijke geldschiet
bank wordt opgericht bij besluit van den Gemeenteraad,
welk besluit aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten
is onderworpen. Hoewel de Bank van Leening nu al sedert
geruimen tijd als geldschietbank werkzaam is, achten wij
het om formeele redenen noodig, dat door Uwe Vergadering
alsnog een besluit tot oprichting wordt genomen, waartoe
conclusie I van ons voorstel strekt.
De artt. 4 en 5 der Geldschieterswet geven voorts een
opsomming van de onderwerpen, welke in het reglement
van een gemeentelijke geldschietbank moeten worden ge
regeld, terwijl art. 56 tot 1 Mei a.s. den tijd laat om het
reglement met inachtneming van de bepalingen van de wet
te herzien. Aangezien de in het reglement te regelen onder
werpen grooterideels dezelfde zijn als die, welke daarin reeds
krachtens de Pandhuiswet regeling hebben gevonden, kan
met een enkele aanvulling en wijziging worden volstaan, om
het reglement aan de eischen van de artt. 4 en 5 der
Geldschieterswet te doen beantwoordenmet invoeging van
het voorlaatste lid in de artt. 27 en 28 (nieuw) en met
wijziging van art. 38 (oud) vergelijk art. 43 (nieuw)
is dit doel bereikt.
Nu de Bank van Leening voortaan ook als geldschietbank
in den zin der Geldschieterswet werkzaam zal zijn, achten
wij het noodig, dat die dubbele functie ook in den naam
der Bank tot uitdrukking komt, opdat het publiek dadelijk
wete, met welke soort van bank het te doen heeft; aldus
wordt mede in den geest van den wetgever gehandeld, die
voor particuliere geldschietbanken als regel het gebruik van
den naam „Geldschietbank" eischt en het bezigen van een
anderen naam aan de goedkeuring van ons College bindt
(art. 10). Met den door ons voorgestelden naam „Gemeente
lijke Hulpbank (Gemeentelijke Bank van Leening en Geld
schietbank)" hebben Commissarissen zich bij nadere over
weging kunnen vereenigen, in verband waarmede het intitulé
en art. 1, eerste lid, van de verordening dienovereenkomstig
zijn gewijzigd.
Ten slotte was het noodig in de artt. 4, eerste lid, en 11
(nieuw) naast de Pandhuiswet ook de Geldschieterswet te