WOENSDAG 8 MAART 1933. 243 Voortzetting van de geschorste openbare vergadering van 13 Februari 1933, op Woensdag 8 Maart 1933, des namiddags te 2 uur. Voorzitter: de beer Burgemeester Mr. A. VAN DE SANDE BA KHU YZEN. Thans zijn afwezig de beeren van Es, Simonis en van Rosmalen. Voortgezet wordt de behandeling van verschillende uitgaaf posten van de begrooting van inkomsten en uitgaven der gemeente voor den dienst 1933, zooals deze nader zijn gewijzigd bij de verschillende voorstellen van wijziging, alsmede door de bij de Algemeene Beschouwingen aangenomen voorstellen. Voortgezet wordt de beraadslaging over volgnr. 507, luidende „Subsidie aan de vereeniging Schoólkindervoeding en School- Mnderlcleeding''''31.900. en over de daarbij aan de orde gestelde voorstellen van mevrouw Braggaarde Does (Nis 26, 27 en 28), alsmede over punt 15 der agenda. De heer Goslinga herinnert er aan, dat, wanneer bij vorige begrootingen de schoolkindervoeding aan de orde kwam, dit heel dikwijls was op een zeer ongelegen uur, laat in den avond en ook wel eens in den nacht, en dan de zucht om te be vorderen, dat de begrooting spoedig zou zijn afgehandeld, voor de anti-revolutionnaire leden van den Raad vaak aan leiding is geweest om over dezen post van de begrooting niet het woord te voeren. Nu er ditmaal gelegenheid is om er over te spreken op een minder ongeschikt uur, wil spreker in het kort uiteenzetten het standpunt van de anti-revolu tionnaire raadsfractie, welke afwijzend staat tegenover dezen vorm van overheidsbemoeiing. De Wethouder van Onderwijs heeft gezegd, dat er een principieel verschil was tusschen het standpunt van het College en dat van mevrouw Braggaar, omdat deze hier zag een primaire taak van de overheid, terwijl het College hier zag een primaire taak voor de ouders en een aanvullende taak voor de overheid. Men kan nog dieper op de zaak ingaan en zeggen, dat het verschil van inzicht te dezer zake samenhangt met het ant woord, dat men geeft op de vraag: aan wien behoort het kind? En nu zullen alle partijen, welke de christelijke grond slagen van onze samenleving handhaven, in den ruimsten zin van het woord, toegeven, dat het kind behoort aan de ouders, terwijl zij, die op Marxistischen grondslag staan, het eigendom van het kind toekennen aan den Staat. Ziehier het heel breede verschil, waaruit de uiteenloopende opvattingen ten opzichte van deze zaak voortvloeien. Het verschil in standpunt is meermalen aan het licht gekomen; het is ook in de geschriften van onderscheidene woordvoerders van de sociaal-democratische wereldbeschouwing te vinden. Spreker herinnert zich in 1897 als jonge man in de Tweede Kamer de beraadslaging over den leerplicht te hebben bij gewoond, toen voornamelijk door Dr. de Visser, die destijds Kamerlid was, het standpunt der christelijke partijen en door Mr. Troelstra, de leider van de sociaal-democraten, het standpunt van die partij werd uiteengezet. De anti-revolutionnaire partij staat op het standpunt, dat het kind aan de ouders toebehoort, dat de ouders de taak hebben het kind te voeden en op te voeden en dat het alleen bij grove verwaarloozing van den ouderplicht de roeping van de overheid is om in te grijpen, de ouders te ontzetten uit de ouderlijke macht en de zorg voor het kind over te nemen. Vandaar ook, dat de anti-revolutionnairen hebben medege werkt aan de totstandkoming der Kinderwetten. Maar is dit niet het geval, zooals hier, dan rust niet op de overheid, maar allereerst op de ouders de taak om daarvoor te zorgen; zijn dezen daartoe niet in staat, dan zullen eerst de kerkelijke en dan de particuliere armenzorg, en als deze daartoe ook niet in staat zijn, de overheid door haar organen de ouders daartoe in staat moeten stellen. Door het gevolgde systeem worden de kinderen losgemaakt uit het gezin; zij worden gekleed door en ontvangen voedsel van anderen dan de ouders; dat moet toch ieder, die de christelijke beginselen huldigt, dit in den ruimsten zin genomen, afkeuren. Spreker maakt allerminst een verwijt aan die schoolbesturen, ook in Leiden, die ook voor hun scholen gebruik maken van de schoolkindervoeding, dat zij doen aan beginselverzaking en daarmede feitelijk op den verkeerden weg zijn; dat ligt zeer ver van spreker; die besturen staan natuurlijk voor de moei lijke vraag, wat het zwaarst weegt en wat zij moeten doen, gezien de huidige omstandigheden en dan staan zij toe, dat ook op hun scholen de kinderen gevoed worden, maar spreker weet zeker, dat zij in principe dit afkeuren en het zouden toejuichen, wanneer een weg gevonden kon worden, dat de voeding toch door de ouders kon geschieden. Dit is zoo natuurlijk; ook de kinderen, die nog niet op school gaan en reeds van school af zijn, moeten toch gevoed worden en Gemeentebegrooting Uitgaven. (Goslinga.) waarom strekt de overheidszorg zich uitsluitend uit tot de kinderen op school? Door de schoolvoeding, in die ge zinnen, waarvan enkele kinderen schoolgaan, worden de kinderen losgemaakt van hun ouders en wordt het gezins verband verbroken en waar het gezin is de oercel van de samenleving, waarop de geheele maatschappij gegrond is, moet men eiken invloed en eiken maatregel, die het gezins verband verslapt en opheft, bestrijden. Dit is het principieele standpunt, dat in den kring van sprekers geestverwanten zooveel mogelijk wordt gedragen. Spreker weet wel, ook aan anti-revolutionnaire zijde is lang niet alles volmaakt; ook daar zijn vele onvolkomenheden, maar er wordt toch ernstig naar gestreefd om dat beginsel ook in de practijk te doen naleven en om de ouders in staat te stellen hun kinderen thuis te voeden. Nu de wijze, waarop de schoolkindervoeding moet ge beuren, door de overheid of door een commissie. Natuurlijk moet vanuit sprekers standpunt rechtstreeksche voeding door de overheid eerder verworpen worden dan voeding door een commissie van belangstellenden, zooals hier. De diepste oorzaak, waarom mevrouw Braggaar telkens aandringt op rechtstreeksche voeding door de overheid, is terug te voeren op haar Marxistische, beginsel, dat die kinderen eigenlijk eigendom zijn van de gemeenschap, van den staat en dat deze dus een primaire taak heeft in deze om de kinderen te voeden, al zegt zij dit niet met zoovele woorden; spreker zegt niet, dat zij het opzettelijk verzwijgt, maar in haar onderbewustzijn is dat de reden, waarom zij telkens aan dringt op voeding rechtstreeks door de overheid. Men kan toch niet volhouden, dat die commissie het minder goed zou doen dan de overheid; wanneer de overheid het zelf zou doen, dan zou zij toch ook moeten gebruik maken van de diensten van menschen, misschien wel van dezelfden als nu en het is toch niet aan te nemen, dat die het in dienst van de overheid beter zouden doen dan in dienst van een parti culiere vereeniging. De kinderen in het badhuis van ,,de Eendracht" worden toch ook niet slechter gebaad dan in het gemeentelijk badhuis. Spreker zegt, dat dit in het geheel niet het geval is, en al zal hij niet beweren, dat het gemeentelijk badhuis 100 geeft, toch wil hij gaarne aannemenniemand heeft dat bestreden dat het baden in een particulier badhuis van een vereeniging even goed kan gebeuren als in een gemeentelijk badhuis, misschien wel beter. Het wil bij hem er althans niet in, dat het daar op minder goede wijze zou plaats hebben dan bij de gemeente. Naar zijn over tuiging moeten de toewijding en de liefde, welke daarbij ten toon worden gespreid, in hooge mate worden gewaardeerd; hij is met den heer Bergers van oordeel, dat het nooit zoo goed kan gebeuren door betaalde krachten als door menschen, die het uit roeping doen. Trouwens, te Amsterdam, waar die dingen direct van de gemeente uitgaan, zijn de klachten nooit van de lucht. Elke drie of vier maanden heeft men van communistische zijde een relletje tegen de schoolkinder voeding. Spreker herinnert zich het bekende tooneel van mevrouw van Zelm, die met een pannetje eten in de Raads zitting kwam om te laten zien hoe slecht het socialistische eten was. Op spreker heeft dat nooit indruk gemaakt. Hij wil aannemen, dat er aan dat eten weieens iets mankeert, maar dat is in de gezinnen van de particulieren ook zoo. Zij eten den eenen dag ook beter dan den andere. Meent men, vraagt spieker, dat, als iets van de overheid uitgaat, het altijd prima-prima is? Hij kan zich dat niet indenken. De Raad heeft reeds tien dagen vergaderd en juist uit den sociaal-democratischen hoek zijn vele klachten vernomen over de wijze, waarop de overheid hier haar taak vervult op ver schillend gebied. Spreker zegt daarvan geen kwaad, maar hij wil te kennen geven, dat er weieens iets mankeert aan hetgeen de overheid doet. Men kan dat nooit ontkennen. De klachten zijn legio. Of zij gegrond zijn of niet, is vers 2. In elk geval is hetgeen de overheid doet ook in de oogen van de sociaal-democraten niet feilloos. Met handhaving van zijn principieel bezwaar geeft spreker de voorkeur aan het werk van de Vereeniging boven het bren gen van de zaak rechtstreeks in gemeentedienst, wat oneindig veel duurder zou zijn en niet den minsten waarborg zou geven, dat het beter zou gebeuren. Terugkomende op het principieele punt, zegt spreker, dat hij het zou toejuichen, indien een weg werd gevonden om het voedsel aan de gezinnen te verstrekken. Dat dan de andere gezinsleden zouden mede eten, vindt hij niet zoo erg; dat is beter dan dat er tonnen vol als varkensvoer weggaan. De leden in die gezinnen, die niet naar school gaan, hebben het ook niet zoo breed. Spreker weet, dat de voorstanders van de schoolkinder voeding daarvan niet willen weten, maar hij zou aan den Wet houder willen vragen, of het niet mogelijk is die methode toe

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 1