MAANDAG 6 MAART 1933. 201 Gemccnfebegrooting Algemeene Beschouwingen. (Schüller.) zich een verklaring van een aantal arbeiders, die luidt: „Ondergeteekenden verklaren, dat de opzichter hun op 12 Januari 1933 tijdens een gesprek over hun verdiende loon o. a. het volgende heeft medegedeeld Denk er om dat ons opzichters door den Directeur is ver boden, dat wanneer de straatmakers door welke reden dan ook in tariefwerk onder hun vastgesteld dagloon geraken, zij zulks door de gemeente niet meer aangevuld krijgen, want de Directeur vreest, dat door den straatmaker van deze be paling in het reglement misbruik zou kunnen worden gemaakt dus kunnen wij opzichters daar niets aan doen. Wij hebben ons ook te houden aan wat de Directeur ons zegt." Nu verklaart de Wethouder hier positief, dat dit niet waar isspreker neemt aan, dat misschien de directeur zelf het niet gezegd heeft en dat die opzichter dat maar medegedeeld heeft, maar in elk geval heeft deze gezegd, dat de directeur dat tegen hem gezegd heeftdie arbeiders meenden, dat hun daardoor onrecht is aangedaan, hetgeen ook inderdaad zoo is. Ondanks de ontkenning van den Wethouder heeft spreker hier een verklaring van een arbeider, dat het al is toegepast spreker begrijpt dus niet hoe de Wethouder nu kan zeggen, dat noch de directeur noch iemand anders dit heeft mede gedeeld. Maar bovendien beroept de Wethouder zich op het werkliedenreglement, maar art. 9 daarvan luidt: „Voor eiken tak van dienst, en voor elke soort van arbeid wordt door den Gemeenteraad een minimum bedrag van de week-, dag- en uurloonen vastgesteld. Met inachtneming hiervan wordt het loon van iederen werkman vastgesteld door den Directeur van den tak van dienst, waarbij hij is aangesteld onder goedkeuring van de betrokken commissie van bijstand of beheer. Indien het loon voor eenigen arbeid bij stukwerk geregeld wordt, ontvangt de werkman voor eiken werkdag niet minder dan het minimum van het vastgestelde dagloon, na aftrek van het door verzuim verbeurde loon." Hier staat uitdrukkelijk uur-, dag- en weekloon, maar de Wet houder verklaart in zijn antwoord, dat er alleen gesproken wordt over „weekloonen". In Ingekomen Stukken 122 van 15 April 1920, waarbij de salarisregeling werd voorgesteld, leest spreker „Teneinde het uurloon gemakkelijk te kunnen berekenen, zijn deze cijfers zoodanig gekozen, dat zij alle veelvouden van 45 zijn." Toen bestond de 45-urige werkweek nog. Men berekende dus de loonen naar het uurloon; ondanks dit verklaart de Wethouder hier, dat in de salarisregeling staat „weekloon". Spreker heeft hiermede aangetoond de onjuistheid van de mededeelingen van den Wethouder en de juistheid van zijn betoog, dat wel degelijk niet alleen die order, in welken vorm dan ook, is uitgevaardigd, maar ook toegepast. Als de Wet houder deze zaak nog eens serieus wil onderzoeken, dan is spreker bereid hem daarmede te helpenzoo noodig is spreker zelfs bereid de namen van den opzichter en van de arbeiders te noemen. De Wethouder is met geen enkel woord ingegaan op hetgeen spreker zeide over het geven van het beste werk aan 2 be paalde straatmakersploegen en over het geven van 70. voor z.g. verrichten van extra grondwerk op kosten der gemeente en het op kosten der gemeente voor deze ploegen beschikbaar stellen van extra-helpers, terwijl daarentegen aan het overige straatmakerspersoneel minder goed werk gegeven werd, en over het niet werken van man tegen man. Spreker zegt dit omdat hij het van groot belang voor de gemeente acht om daaraan een einde te maken. Een dergelijke doel bewuste twist en tweedrachtzaaiende tactiek is voor de ge meente zeer schadelijk; de argumenten er voor aangevoerd zijn verlegenheidsargumenten, want buiten deze 2 ploegen zijn er nog verschillende zeer bekwame straatmakers in dienst bij de gemeente, die dit werk even goed, ja misschien nog beter kunnen verrichten. In elk geval beschikt de gemeente over een voldoend aantal straatmakers en helpers, die voor al het voorkomend straatwerk zeer geschikt zijn. Aan die vriendendienstjes en die bevoorrechting dient een einde te komen. Volgens den Wethouder kan een straatmaker per dag 80 M2. straatwerk maken, per week 450 M2., waarvoor hij ontvangt van den aannemer 0.19 per M2., dus in totaal 85.50; als weekloon aan zijn helper moet hij betalen 29.76, dus zijn loon wordt 55.74. Nu heeft spreker echter hier het grootste aantal M2. genomen van de getallen, door den Wet houder genoemd, die een straatmaker per week kan maken (6080) en nog is hij niet aan het loon van 60.dat een straatmaker volgens den Wethouder kan verdienen en dat z.i. te hoog is. Zal de Wethouder nu nog blijven ontkennen, dat zijn cijfers onjuist zijn? Zal hij nu nog blijven beweren, dat een straatmaker per week 60.kan verdienen? De Gemeentebegrooting Algemeene Beschouwingen. (Schüller e.a.) gemeentestraatmakers kunnen volgens voorschrift in den zomer geen hooger loon dan 53.verdienen en in den winter niet meer dan 50.Dus ook ten aanzien van dit personeel kan de Wethouder niet aanvoeren, dat zij 60. per week kunnen verdienen. Als de Wethouder spreker wil bestrijden, laat hij dan be ginnen met juiste cijfers te noemen en bovendien met zijn cijfers zich zelf niet tegen te spreken. Uit de mededeelingen van den Wethouder is echter nog meer, dat van zeer groot belang is, komen vast te staan. In 1930 is het straatwerk door den aannemer van Vuuren van de gemeente aangenomen voor 29 cent per M2.volgens den Wethouder betaalde hij aan zijn straatmakers 0.19 per M2. uit. Volgens den Wethouder maakt een straatmaker 450 M2. straatwerk per week; berekend naar 0.19 per M2. is dit 85.50; daarbij gerekend 10 voor sociale lasten, dan moet de aannemer voor een straatmaker 93.05 uitgeven. Deze aannemer heeft echter van de gemeente ontvangen 450 x 29 cent of 130.50, zoodat hij per week aan één straat- maker schoon verdiend heeft 36.95. En de gemeente zit met slecht straatwerk. Dat is het resultaat van het hooggeroemde particuliere bedrijf! Dit zijn nu geen cijfers en gegevens van spreker, maar Wethouder Splinter heeft in de Raadsvergadering van Vrijdag 17 Februari 1933 die zelf verstrekt. Spreker vraagt, of de heer Wilbrink dit zou durven ontkennen en of de heer Splinter deze cijfers en gegevens oud en onjuist zou durven noemen. Spreker zal nog een voorbeeld noemen ten einde aan te toonen den loondruk voor de arbeiders, de verdiensten van den aannemer en het nadeel voor de gemeente. In de Memorie van Antwoord op de ontwerp-begrooting 1932 antwoordden Burgemeester en Wethouders aan spreker, dat aan den aan nemer van Vuuren voor het maken van 18366 M2. waal- klinkersstraatwerk door de gemeente betaald was 5326.14. Die aannemer heeft aan loon en sociale lasten daarvoor uit gegeven, berekend naar 0.19 per M2., 3838.49. Hij heeft alleen aan deze 18366 M2. waalklinkerstraatwerk schoon ver diend de som van 1487.51. Resultaat: arbeiders laag tarief - loon, gemeente slecht straatwerk en de aannemer strijkt 1487.51 winst op. De heer Huurman zegt, dat de aannemer toch onkosten heeft gehad. De heer Schüller antwoordt, dat hij de sociale lasten er bij genoemd heeft en wel berekend naar de bedragen, welke de heeren altijd zelf hebben genoemd. De heer Huurman voegt spreker toe, dat er andere lasten zijn behalve die voor sociale verzekeringen. Weet de heer Schüller die niet, dan zal hij ze hem noemen. De heer Schüller zegt, dat deze cijfers voor elkeen zijn te controleeren, die de Memorie van Antwoord op de begrooting 1932 nagaat en weet, zooals de Wethouder in den Raad heeft verklaard, dat de aannemer aan de straatmakers 0.19 per M2 loon uitbetaalde. Daarbij vergete men vooral niet in welk kort tijdsbestek die 1487.51 door den aannemer verdiend zijn. Spreker heeft deze uiteenzetting gegeven om aan te toonen, op welke wijze hij bestreden wordt. Zonder dat de Wethouder blijkbaar zelf heeft nagegaan de onjuistheid van zijn cijfers en gegevens, acht hij het niet beneden zijn waardigheid als verantwoordelijk Wethouder om spreker op deze manier te bestrijden. Zijn geheele verdediging steunt op onjuiste cijfers en gegevens en dan durft hij sprekers optreden nog onjuist te noemen! Spreker heeft vanaf 1928 zitting in de Commissie van Fabricage en de Wethouder toone nu eens met één enkel bewijs aan, dat hij zich niet steeds tenvolle, met al zijn kracht en met de kennis, waarover hij beschikt, aan die taak heeft gegeven; dat hij niet steeds bereid is geweest, indien een beroep op hem werd gedaan, om de verschillende zaken in de Commissie te behandelen of dat hij heeft tegengewerktdat hij niet met den Wethouder persoonlijk of in de Commissie over den loop van zaken bij Gemeentewerken heeft gesproken; dat hij niet steeds, zonder te letten op politiek of godsdienst, heeft medegewerkt om te Leiden de beste krachten te krijgen en dat hij niet steeds met bewijzen de juistheid van zijn optreden heeft ver dedigd. Spreker heeft nog wel zooveel vertrouwen in Wet houder Splinter, dat hij gaarne aanneemt, dat deze ook zijn politieke tegenstanders zal weten te waardeeren. Maar dan mag spreker ook een andere bestrijdingswijze van den Wet houder verlangen. Hoe ver zij politiek ook van elkander af staan, de bestrijding dient op goede én juiste gegevens te berusten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 9