MAANDAG 6 MAAET 1933.
199
Gemeentebegrooting Algemeene Beschouwingen.
(Schüller e.a.)
verband te werk gesteld geweest en als een Eaadslid dit in
de Eaadsvergadering mededeelt, daarmede aantoonende het
onverantwoordelijke van de behandeling der werklieden,
wordt de man ontslagen.
Laten Burgemeester en Wethouders, zegt spreker, nu
niet het argument aanvoeren, dat, nu de verbouwingen zijn
totstandgekomen, dit personeel niet meer noodig is, want
deze menschen hebben met de verbouwingen in het geheel
niets te maken; zij verrichten werkzaamheden, welke in een
groot bedrijf dagelijks moeten gedaan worden. Aan hen dient
dus wel degelijk een vaste aanstelling verstrekt te worden.
Hetzelfde geldt voor de straatmakers. Het beroep op het
reorganisatie-rapport is ook hier onjuist, want voor het
dagelijksch onderhoud heeft de gemeente een vaste kern
van personeel noodig en het aantal vaste werklieden is voor
dat doel reeds veel te klein. Ook dat staat in het reorgani
satie-rapport. Er is dus geen enkele aanleiding om aan deze
menschen geen vaste aanstelling te verstrekken.
De opmerking, door den Wethouder gemaakt over het in
de verordening bepaalde aantal weken, waarna aan een
arbeider een vaste aanstelling kan worden verstrekt, heeft
sprekers betoog versterkt, want de Eaad heeft natuurlijk
die bepaling in de verordening opgenomen met de bedoeling,
dat een arbeider na die 52 weken in vasten dienst zou worden
aangesteld en niet 10, 12 of 17 jaren in lossen dienst zou
worden gehouden.
De heer Tepe zegt: in tijdelijken dienst. De heer Schüller
verwisselt „los" met „tijdelijk".
De heer Schüller antwoordt, dat hij niets verwisselt.
Burgemeester en Wethouders volgen de tactiek, dat zij zoo
weinig mogelijk personeel in tijdelijken dienst benoemen,
omdat zij anders volgens de verordening verplicht zijn zulke
personen in vasten dienst te nemen. Bovendien laten zij de
menschen in tijdelijken dienst loopen en geven dezen geen
vaste aanstelling.
Deze truc wordt dan ook door dit christelijk en het vorige
College toegepast; dus die interruptie van den heer Tepe
gaat niet op.
Zoo is het ook met de loonbetaling. De Wethouder heeft
ook weer getracht de betaling van de radio-monteurs te
verdedigen; daarin is hij evenmin geslaagd.
De directie heeft voor zich zelf geen groepjes te maken,
maar zich te houden aan de salarisregeling en het daarin
vastgestelde loon uit te betalen. Ook hier demonstreert zich
de afkeer van het College tegen het Georganiseerd Overleg;
indien het College dan van meening was, dat voor dit per
soneel een andere salarisregeling diende te gelden, waarom
brengt het dit dan niet in het Georganiseerd Overleg, maar
beslist het maar weer zelfstandig, zelfs zonder den Eaad er
in te kennen?
Spreker stelt den Wethouder de positieve vraag, met welk
recht hij art. 9 der salarisverordening op het losse personeel
toepast. Of het vorig College dit bij circulaire aan de hoofden
van dienst nu al bekend heeft gemaakt, doet op het oogen-
blik niets terzake; los van deze beslissing van het vorige
College wil spreker deze vraag door den Wethouder beant
woord zien.
De heer Wilmer vroeg, of het nu maar over een paar men
schen gaat. Volgens het gemeenteverslag over 1931 waren
in dat jaar 32 personen in tijdelijken dienst en 281 op arbeids
overeenkomst; men ziet welke tactiek dit College heeft
toegepast, n.l.zoo weinig mogelijk tijdelijken en zooveel
mogelijk op arbeidsovereenkomst; onder die cijfers zijn niet
begrepen al het personeel in dienst van hoofden van dienst,
schoolhoofden en concierges. Spreker neemt aan dat deze
getallen thans lager zijn, maar het gaat niet over de vraag
of er veel of weinig personeel op deze voorwaarden in dienst
is, maar of er personeel zoo lang in tijdelijken dienst wordt
gehouden, welk loon aan het losse personeel wordt gegeven
en of het College krachtens het Eaadsbesluit juist handelt.
Over die 3 punten dient het debat te loopen.
Art. 9 van de salarisverordening slaat allerminst op los
personeel. Art. 9 luidt:
„De wedde van personen, in dienst der gemeente (gemeen
telijke bedrijven en instellingen inbegrepen) over wier werk
tijd de gemeente volledig kan beschikken, doch die slechts
van een tijdelijke aanstelling zijn voorzien, wordt bepaald
door Burgemeester en Wethouders op een bedrag, dat niet
hooger is dan de maximumwedde van de ambtenaren, die in
dezelfde betrekking werkzaam zijn."
Hier wordt dus gelijkelijk gesproken over het loon van
een werkman en dat van een ambtenaar. Dit artikel strijdt
met zich zelf, maar al was dat niet zoo, waar haalt het College
dan het recht vandaan om, waar hier wel degelijk gesproken
Gemeentebegrooting Algemeene Beschouwingen.
(Schüller e.a.)
wordt van tijdelijk personeel, dit ook toe te passen op het
losse?
In de eerste aanschrijving van het College, van 7 Januari
1921, staat:
„Wij hebben de eer mede te deelen, dat de Eaad dezer
gemeente, in zijne vergadering van den 15den November
1920, heeft besloten, dat het minimumloon der algemeene
salaris-verordening in het algemeen als limiet zal gelden
voor het loon der losse arbeiders in dienst der gemeente."
De Eaad heeft echter besloten, niet dat 4/5 aan het losse
personeel betaald zal worden, maar het minimumloon van
de algemeene salarisregeling. Het College heeft er toen van
gemaakt, dat 4/s gegeven zou worden, maar dat heeft de
Eaad niet besloten; dat heeft het College er maar van ge
maakt. De principieele vraag is (los van alles wat nu gebeurt,
of iemand 4/5 heeft of niet, of hij er 0.50 bovenop krijgt,
zooals de radio-monteurs: dat doet niet terzake), wat de
Eaad in 1920 besloten heeft en dat is het minimum-loon
van de salarisregeling aan het losse personeel te betalen, en
niet 4/s van het tijdelijk personeel. Daaraan heeft het College
zich te houden; vandaar sprekers voorstel. Eigenlijk behoeft
hij daartoe geen voorstel in te dienen, want de Eaad heeft
daartoe al besloten; alleen hebben het vorig en dit College,
buiten den Eaad om, een andere uitlegging aan dit besluit
gegeven en zijn daarop doorgegaan. Volgens den heer Tepe
doet het College niets verkeerdsdit is wèl zoode heer Tepe
doet dezelfde verkeerde handeling als het vorige College.
De heer Tepe is er heusch niet in geslaagd die z.g. vergissing
van den vorigen Burgemeester aan te toonen, want spreker
heeft naast de verschillende verklaringen, meermalen door
dien Voorzitter afgelegd, ook die van de Wethouders en de
erkenning door verschillende Eaadsleden hiervan naar voren
gebracht, o.a. de verklaring van Wethouder van der Pot,
dat het contractloon betaald zou worden. De heer Tepe heeft
gezegd: dat zou dan gebeuren, maar als spreker juist is
ingelicht, is dit nog niet gebeurd bij de laatste loonbetaling
aan de radio-monteurs, ondanks de toezegging van den
Wethouder van 14 dagen geleden; de Wethouder heeft die
toezegging dus nog niet uitgevoerdspreker neemt aan, dat
als de Wethouder een toezegging doet, hij zich ook houden
zal aan de verklaring van Wethouder van der Pot en die
toezegging zal uitvoeren. Spreker weet niet, of de Wethouder
daartoe order gegeven heeft, en dat die niet is uitgevoerd,
dan wel of hij in het geheel geen order heeft gegeven, maar
dan heeft hij zijn toezegging nog niet gestand gedaan; van
daar dat spreker zijn beide voorstellen handhaaft.
De lieer Splinter vroeg wie nu eigenlijk fractievoorzitter
was, de heer van Eek of spreker, omdat spreker langer ge
sproken heeft dan de heer van Eek en omdat hij ook andere
zaken besproken heeft dan openbare werken. Niet de heer
Splinter, maar de sociaal-democratische fractie zal uit
maken, waar de sociaal-democraten wel en waarover zij niet
zullen spreken.
De heer Splinter verwijt spreker langer gesproken te
hebben dan zijn fractieleider, maar waarom richt hij dat
zelfde verwijt niet tegen alle andere fracties, en in het bij
zonder tegen zijn eigen fractie? Naar verhouding was de
rede van den heer de Eeede tegenover die van den heer
Meijnen veel langer dan die van spreker tegenover die van
den heer van Eek. Als de heer Splinter dus iets wil verwijten,
moet hij dat tot zijn eigen fractie richten. De sociaal-demo
craten houden hiervan aanteekening.
De heer Splinter zegt, dat het in de courant stond.
De heer Schüller controleert en onderzoekt liever alles zelf,
als hij in een openbaar lichaam iets moet zeggen; de Wet
houder weet trouwens ook wel, dat hij op een gewoon briefje
of mededeeling niet ingaat; spreker gooit nooit zoo maar wat
in den Eaad en dat gebeurt door de tegenpartij nogal eens.
De heer Beekenkamp heeft een aanmerking gemaakt, als
zouden de Eaadsleden gemiddeld 1.50 per uur verdienen.
De Torenwachter in zijn zeer slecht verlichten toren had
zelfs berekend, dat de raadszittingen gemiddeld 1.25 per
minuut zouden kosten.
Dergelijke mededeelingen moeten natuurlijk dienst doen
om bij de ingezetenen den indruk te vestigen, hoe onverant
woordelijk de Eaad met de belastingpenningen omspringt.
Als een Eaadslid in de Eaadsvergadering mededeelt hoe
een groot werkgever heeft getracht de gemeente af te zetten,
dan blaast deze Torenwachter hoog van den toren en roept
hij uit, dat het een schandaal is, dat een Eaadslid het heeft
durven wagen voor de belangen van alle ingezetenen op te
komen. Dan spoort hij aan tot ontslag van alle modern ge
organiseerde arbeiders. Dit betitelt men dan als de gemeen
schap dienen en het blad, waarin het voorkomt, noemt men