194 MAANDAG 6 MAART 1933. Gemeentebegrooting Algemeenc Beschouwingen, (Kuipers,) In de Raadszitting van 11 December 1931 vroeg de heer Tepe den heer Schüller, of deze werkelijk geloofde, dat de directies der verschillende diensten zoo naïef zouden zijn om mensehen, die zij telkens noodig hebben, ter besparing van een beetje arbeidsloon gedaan te geven. Nu, in 1933, gebeurt het nog, dat personen worden ontslagen, zooals door den heer Schüller in 1931 was aangetoond met 10 leden van zijn eigen bond. Spreker onderzoekt altijd een zaak wel degelijk alvorens die hier te bespreken; de Wethouder moet ook eens op informatie uitgaan; dan zal hij tot dezelfde conclusie komen. Spreker hoopt, dat de Raadsleden zijn voorstelom deze tijdelijke krachten vast aan te stellen, zullen steunen; zij wachten nu lang genoeg op een vaste aanstelling. Inzake de invoering van een arbeidsreserve is het antwoord ook zeer onbevredigend; waarschijnlijk omdat die in het belang der arbeiders zou zijn (zie Amsterdam) wil men er hier niet mee beginnen. Het is droevig. De heer Schüller heeft een boekje opengedaan, hoe gunstig dit werkt, doch men wil het hier niet. Volgens den Wethouder moeten de straatmakers wachten op de reorganisatiedit is een kapstok, waarmede men alle voorstellen naar den kelder helpt; er zijn straatmakers, in 1923 en 1924 aangesteld, die nog steeds op een vaste aanstelling wachten. De "voorgestelde reorgani satie is ook nog niet in kannen en kruiken; dus maar weer uitstel tot St. Juttemis. Volgens den heer Tepe vindt er aan de Lichtfabrieken eenmaal per jaar bevordering plaats. Hoe is dit te rijmen met de 2 jaar, die het reglement voorschrijft? Het betoog van den heer Tepe is spreker zoo helder als koffiedik. Volgens den heer Splinter zou er bij den Plantsoendienst geen productief werk zijn en zijn daarom 6 personen plotseling, na waarschuwing, in December 1932 ontslagen. Hiermede is spreker het ook niet eens; volgens zijn inlichtingen was er voor hen ruimschoots werk, maar men wilde nu eenmaal bezuinigen op het losse en lagere personeel in verband met de circulaire van het College. Een schilder werd ontslagen; toen zijn tuinlieden belast met schilderen; daarover heeft spreker 3 keer een onderhoud met den heer Splinter gehad, doch het heeft niet geholpen; de schilder, voor wien er werk was, kreeg ontslag en de niet-vaklieden, het waren tuinlieden, gingen schilderen. De heer Goslinga heeft gezegd: ,,de lijst voorstellen van den heer Splinter zullen werkelijkheid worden, als de be grooting sluitend wordt vastgesteld; de ware vrienden van de werkloozen, zoo riep hij met stemverheffing uit, zitten hier achter de groene tafel, in het College; die holle versleten socialistische leuzen zijn geen cent waard; gij bedriegt de werkloozen, ik moet echter guldens hebben." Spreker heeft in het Georganiseerd Overleg aangetoond waar die guldens waren, maar dien weg wilde de heer Goslinga niet opgaan; hij eindigde ,,met een bijbelwoord en vroeg de kracht van God om zijn werk als Wethouder voor deze begrooting te voleindigen." Het negende gebod echter luidt: ,,gij zult geen valsche getuigenis spreken tegen uw naaste." De Wethouder geeft echter hier een.valsche getuigenis over de S.D.A.P.; dat moet hij als christen maar voor zich zelf verantwoorden. De heer Goslinga heeft de sociaal-democraten uitgemaakt, als zouden zij de werkloozen en de arbeiders bedriegen; die woorden zal hij toch mceten waar maken, want de sociaal democraten laten zich dat maar niet zoo zeggen. Laat de heer Goslinga bewijzen, in welk opzicht de sociaal-democraten volksbedriegers zijn. Spreker gaat zelfs verder: kan de Wethouder dat niet, laat hij dan die woorden intrekken. De Wethouder maakt weieens meer een slippertje, doch, gezien de arbeiders beweging in Leiden en haar eminenten leider, partijgenoot van Eek, die in die beweging grijs is geworden, ontzegt spreker den Wethouder het recht dergelijke woorden te gebruiken. De Wethouder handele geheel naar het negende gebod, hij doe als in de gelijkenis van den barmhartigen en rechtvaar digen Samaritaan, wat in den bijbel staat en helpe de on- gelukkigen, maar hij doe niet als de Leviet en ga niet met opgerichten hoofde voorbij hen, die het in deze dagen zoo bitter noodig hebben. Zijn houding als anti-revolutionnaire Wethouder is in strijd met de beginselen, welke hij belijdt. De anti-revolutionnairen hebben in hun verkiezingspro gramma als punt 2 opgenomen: ,,onze ontredderde publieke financiën te herstellen, allereerst langs den weg van bezuinigen op de uitgaven." De Wethouder voert dit punt aardig uit. Zijn partijgenooten in het Georganiseerd Overleg treden echter geheel anders op, want zij hebben in de vergadering van ambte naren, werklieden en politie, op 21 October 1932 gehouden, tegen de 5 loonsverlaging gestemd. Spreker vraagt of dit den Wethouder niets zegt. Yoor spreker spreekt het boekdeelen, dat er ook in de partij van den Wethouder een groot verschil van meening bestaat over de toepassing van die loonsverlaging, Gemeentebegrooting Algemeene Beschouwingen. (Kuipers e.a.) zooals in het Georganiseerd Overleg te Leiden duidelijk is gebleken. De Wethouder zoekt het altijd in de lagere klasse der bevolking, doch de hoogere salarissen gaan dikwijls niet altijd natuurlijk vrij uit. Spreker herinneit er in dit verband aan, hoe de Raad in zijn vergadering van 11 Juli 1932 besloot om nog aan twee Leidsche architecten ieder een honorarium van 5000.te geven uit het stadhuisfonds, voor het maken van een plan voor den bouw van een Stadhuis aan de Breestraat, met behoud van den ouden gevel. Onze fractie heeft zich tegen deze z.i. onnoodige uitgavën Verzet en tegen gestemd. Ook had zijne fractie bezwaar tegen het voorstel om den oud-Directeur van Gemeentewerken in de Commissie van advies te benoemen, tegen een honorarium van 750. De heer Goslinga doet opmerken, dat de heer Kuipers zeer goed weet, dat hij er tegen heeft gestemd. De heer Kuipers antwoordt, dat hij ook geenszins heeft beweerd, dat de heer Goslinga er zijn stem aan gegeven heeft. Dat bedrag van 10.000.zal in elk geval uit het stadhuis- fonds worden betaald en nu er enkele subsidies van zeer geringe bedragen moeten worden vastgesteld voor zeer nuttige instellingen, o.a. de Openbare Leeszaal Reuvens en de Leidsche Yereeniging voor school- en werktuinen, worden die met 15 gekort. Spreker zou er nog heel wat meer kunnen noemen. Spreker komt nu tot het antwoord, door Wethouder Goslinga gegeven, inzake de korting op de loonen van het personeel der zweminrichting aan het Rijn- en Schiekanaal. Dat antwoord was zeer onbevredigend. Hier wordt een korting toegepast op een loon, berekend naar een jaarloon, wat, naar spreker meent, in strijd is met de Raadsbesluiten van 2 Mei en 6 Juli 1932. Het personeel van deze zweminrichting is niet in dienst van de gemeente Leiden, doch in dien van het bestuur der zweminrichting Rijn- en Schiekanaal, dat de loonen vaststelt onder goedkeuring van Burgemeester en Wethouders. In het begin werd van alle loonen 3 gekort, niet na aftrek van de eerste 700.Na een onderhoud, dat spreker met den Wethouder Goslinga had over deze zaak, werd het 4.4 en werden de eerste 700.vrijgelaten, maar nu werd een jaarloon berekend. Die toepassing is, naar spreker meent, niet juist, want, terwijl de Wethouder zoo dikwijls zegt, dat hij guldens moet hebben om ze uit te geven en de Raad moet. zorgen, dat. hij ze krijgt, wordt bier 4.4 ingehouden van guldens, welke de betrokken menschen niet ontvangen. Men moet toch eerst de guldens hebben; die menschen hadden ze niet en werden toch gekort; die korting van 4.4 is zeer onbillijk tegenover dit personeel; er zijn slechts 2 zwem meesters die 770.verdienden; op hun salaris moest door het College volgens het Raadsbesluit van 2 Mei en 6 Juli 1932 slechts van 70.4.4 worden gekort. Door het personeel daar werkzaam is in 22 weken verdiend resp. 605.528.440.396.en 308.door het College zijn deze loonen over een jaar berekend, waardoor ze tenslotte veel hooger kwamen, n.l. 1.420.1.248. 1.040.936.en 728.op deze loonen is per week gekort resp. 1.05, 0.82, 0.72, 0.60, 0.54 en 0.42. Deze regeling is geheel per jaar berekend, terwijl na afloop een klein bedrag, het verschil tusschen 3 en 4.4 later per postwissel is teruggezonden. Spreker handhaaft dan ook zijn voorstel en hoopt de raadsleden voldoende overtuigd te hebben, dat deze korting door het College foutief is toegepast. Spreker heeft inzake het verkeer een opmerking gemaakt over de vele rijwielen met groote manden, die bij meerdere winkeliers, vooral slagers, onnoodig op de trottoirs staan, wat hinderlijk en gevaarlijk is voor de voetgangers. Het College heeft daarop geantwoord, dat de politie via de middenstands organisaties zal trachten hierin verbetering te brengen; het College geeft toe, dat die rijwielen nogal eens onoordeelkundig voor de winkels worden neergezet; daarin verbetering te brengen, is echter taak van de politie zelfaan de hand van art. 17 der verordening op de Straatpolitie kan en moet hier worden opgetreden, welk artikel luidt: „het is verboden, tenzij met schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders, buiten noodzaak, goederen op den openbaren weg neder te leggen of te laten verblijven". De trottoirs zijn openbare weg, volgens een rechterlijke uitspraak, maar bovendien is de voetganger, die dan op den rijweg moet uitwijken, niet veilig meer. De Voorzitter zegt dat de heer Kuipers nu allerlei punten aan de orde brengt, die hij in eerste instantie in het geheel niet'genoemd heeft, hoewel hij ze wel in de sectie besproken heeft. De heer Kuipers heeft daarop geen antwoord gehad.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 2