MAANDAG 6 MAAET 1933. 209 Gemecntebegrooting Algemeene Beschouwingen. (Goslinga e.a.) ingebracht, omdat een andere gang van zaken niet mogelijk is. Nu zegt de heer Bosman: dan hadt gij de reserves toch niet mogen aanspreken en daarvan af moeten blijven. Het College achtte dat niet mogelijk; de wijze, waarop het College dit heeft gedaan, kan toch echter alleszins den toets der critiek doorstaan. Spreker heeft direct onomwonden toe gegeven, dat het hem te doen was om meer geld uit de be drijven ten bate van de begrooting; dat is trouwens zoo klaar als- de dag; het ging evenwel over de wijze waarop. Spreker begon met te denken aan het denkbeeld, ook door den heer de Eeede gepropageerd, n.l. vermindering van de bijschrijving aan het vernieuwingsfonds, doch de directie heeft spreker daarvan afgebracht door een ander middel voor te stellen. Nu gaat spreker even in op de redeneering van den heer Bosman, omdat hij het met den gang daarvan zoo geheel eens is. De heer Bosman redeneert aldus: aan het bedrijf is een boekhouding verbonden; het bedrijf is actief, de boekhouding passief; die noteert wat in het bedrijf ge beurt, maar heeft zelf niets te doen; wat er gebeurt, gebeurt in het bedrijf, maar de boekhouding moet daarvan een neer slag zijn; nu gebeurt in het bedrijf echter niets en nu gaat men in de boeken wat veranderen (de heer Bosman heeft het woord „knoeien" teruggenomen, dus spreker zal dat ook niet meer gebruiken) en men toovert een ton winst meer te voorschijn; dat is volgens den heer Bosman toch zoo dwaas mogelijk. Nu begaat de heer Bosman een cardinale fout, n.l. deze, dat hij meent, dat in het bedrijf niets gebeurd is. Br is inderdaad in het bedrijf wel wat gebeurd, dat nog niet zijn uitdrukking had gevonden in de boeken; in het bedrijf zijn n.l. allerlei nieuwe machines en installaties aangeschaft, waarmede de oudere installaties en machines hun waarde in het productieproces hebben verloren, en reservewaarde verkregen. Dit was echter nog niet tot uitdrukking gekomen in de boeken. Men kan daarvan een verwijt maken aan directie en commissarissen en het ook onvoorzichtig achten, dat dit nog niet gedaan was, maar de situatie was deze: tal van installaties en machines hadden hun waarde in het productieproces verloren, maar stonden nog op de balans voor onderscheiden bedragen; daarom moest er nog op worden afgeschreven, maar bovendien moest van het oor spronkelijke leeningsgeld nog 2 in het vernieuwingsfonds gestort worden; immers, volgens de verordening moest 2 van de oorspronkelijke waarde aan dat fonds worden toe gevoegd, ook al stond een object, dat oorspronkelijk 1 millioen gulden gekost had, nog maar voor 1.op de balans. De directie verzette zich tegen sprekers oorspronkelijk denk beeld om de bijschrijving aan het vernieuwingsfonds te staken, maar zeide spreker wel op andere wijze te kunnen helpen; wat men in 1927 en 1928 had gezegd, dat gebeuren zou, is nu aangebroken; verschillende nieuwe machines zijn aangeschaft; verschillende oudere hebben hun waarde ver loren; men kan die nu afschrijven ten laste van het ver nieuwingsfonds; daarmede vervalt de bijschrijving aan het vernieuwingsfonds over het oorspronkelijk kapitaal, dat die machines gekost hebben, waardoor minder uit de winst aan het vernieuwingsfonds komt. De heer Bosman zegt, dat de heer Goslinga ook die nieuwe machines nog had kunnen afschrijven, dan had hij nog meer winst gemaakt. De heer Goslinga zegt, dat dit toch een nonsens-opmerking is, die kant noch wal raakt, en bewijst, dat de heer Bosman den gang van sprekers redeneering niet heeft gevolgd. Het is een dwaasheid om een nieuwe machine, welke men pas heeft neergezet, af te schrijven ten laste van het ver nieuwingsfonds. Het ging om verouderde machines en een deel van de fabriek, welke elke waarde in het productie proces hadden verloren. De afschrijvingen op de nieuwe machines moeten nog worden verdiend, die op de oude machines zijn verdiend. Dit is alles wat er is gebeurd. Was men den kant opgegaan, welken spreker aanvankelijk uit wilde, dan was het een klein kunstje geweest; dan was het in een kwartier tijd verwezen- lijkt geweest, maar wat de directie voorstelde, was een zeer ingewikkelde manipulatie. Artikel voor artikel moest op de balans worden nagegaaner moest nauwkeurig worden onder zocht welke de verschillende objecten waren, waarvan kon worden gezegd, dat zij hun waarde in het productie-proces hadden verloren. Dit is zeer minutieus geschied en men is er toe gekomen een en ander geheel ten laste van het ver nieuwingsfonds af te schrijven, waardoor een groot bedrag vrij kwam. Daardoor verminderden de kapitaalslasten. De heer Bosman heeft toegegeven, dat die lasten een deel van den kostprijs uitmaken, en doordat zij verminderden, werd de kostprijs verlaagd. Indien de heer Bosman tegen dat Gemeentebegrooting Algemeene Beschouwingen. (Goslinga.) woord bezwaar heeft, wil spreker het aldus uitdrukken, dat door de vermindering van de kapitaalslasten het verschil tusschen kostprijs en verkoopsprijs geringer werd; doordat er minder van het verschil aan het afschrijvingsfonds moest worden toegevoegd, waardoor het overschot grooter werd. Heeft men een fabriek, zuiver op aandeelen, dan kan men zeggen: het product, dat ik maak, kost zooveel, ik verkoop het voor zooveel, het verschil is de winst en die keer ik aan de aandeelhouders uit. Is er geen winst, dan krijgen de aan deelhouders niets; is er winst, dan krijgen zij wel wat. Heeft een dergelijke fabriek echter obligatie-schuld, dan zal van het verschil tusschen kostprijs en verkoopsprijs eerst af moeten de rente dier schuld. Men kan die rente bij den kost prijs rekenen, maar haar ook van de bruto-winst aftrekken. Dit is evenwel een kwestie van woordenspel. Waar de centrale een fabriek is, uitsluitend met obligatie-schuld, is het be grijpelijk, dat men daar altijd de rente van den kapitaalslast bij den kostprijs heeft gevoegd. Volgens den heer Bosman wordt bij vermindering van den kapitaalslast de winst grooter. Door de fabriek was tengevolge van een hyper-voorzichtige afschrijvingspolitiek een spaarpot gevormd en daaruit hebben Burgemeester en Wethouders kunnen putten. Het is geen gefingeerde winst, het is inderdaad winst welke in 1932 is en in 1933 zal worden gemaakt. Van die winst gaat voor 1932 en 1933 een geringer deel naar het afschrijvings-fonds en blijft een grooter deel voor de ge meentekas over. Dit is zuivere winst. De heer de Eeede geeft in overweging de bijschrijvingen bij het vernieuwingsfonds te staken. De brief, welken hij van het accountants-kantoor Moret en de Jong heeft ontvangen, zegt weinig; als hij de vraag had gesteld, of die heeren, wan neer de gemeente geld noodig heeft, dezen weg den meest aangewezene achtten, zou (hij wel een ander antwoord hebben gekregen. Spreker heeft die waag gesteld; hij heeft er een geheelen Zaterdagmiddag aan besteed om de zaak met de vertegenwoordigers van de firma Moret en de Jong te bepraten. Die heeren zeiden, dat zij een dergelijke vraag niet van eenig gemeentebestuur zouden verwachten, omdat niet de accountant verantwoordelijk is maar de directiewen scht d e gemeente meer geld te h ebben uit de fabriek, dan moet zij dat aan de directie vragen en dan is het de taak van den accountant om te beoordeelen, of hetgeen door de directie is gedaan technisch-economisch te verant woorden is. Maar de accountant wilde daarop wel een antwoord geven, n.l. dat hij het zeer ernstig zou afkeuren indien de gemeente staakte de bijschrijving ad 2 aan het vernieuwingsfonds; dit is hier altijd gebeurd vanaf 1848; dit was een zeer voor zichtige en goede afschrijvings-politiekdaardoor is dit ver nieuwingsfonds voor de fabriek een voortdurende groote steun geweest. Wanneer men op een motor van 10 P.K. in een fabriekje afschrijft en hij is geheel afgeschreven, dan heeft men weer geld voor een nieuwen, maar in de meeste gevallen gaat dit niet zoo; dan is een bedrijf zoo gegroeid, dat men er een van 30 of 40 P.K. noodig heeft. Zoo was het ook in de centrale; was een object afgeschreven, dan had men steeds een grooter noodig; daarom was die storting van 2 altijd in het ver nieuwingsfonds zoo voorzichtig en verstandig; het zou zeer onverstandig zijn die te staken. De door het College voor gestelde handelwijze is volkomen logisch en bedrijfsecono misch volkomen te verdedigen. In een particulier bedrijf zou spreker de restanten van de afschrijvingen op die oude objecten allang afbetaald, dus gereserveerd hebben; anders zou hij telkens nog dividend- en tantièmebelasting te betalen hebben; bij de gemeente is men echter altijd hyper-voor- zichtig en deed men het aldus. Nu kan men de directie het verwijt maken, dat dit al niet eerder gebeurd is; inderdaad is er wel wat van waar, dat zij door dit zoo laat te doen eigen lijk eenige jaren aan de gemeente de haar toekomende winst heeft onthouden. Men moet dit de directie echter niet al te kwalijk nemen, omdat elke directie er op gebrand is, de positie van een bedrijf zoo safe mogelijk te houden, en om, als de eischen van de gemeente niet al te dringend zijn, niet meer winst af te geven dan strikt noodig is. Dat men hiermede iets doet, dat niet verantwoord zou zijn, is echter absoluut onjuist. Spreker hoopt, dat de heer Bosman, al is hij dan niet door spreker overtuigd, dan toch de reëele overtuiging zal mee dragen, dat hetgeen het College hier gedaan heeft haar is geadviseerd door bekwame adviseurs en dat de Eaad rustig dit kan aannemen, omdat hij hiermede in het geheel niet iets doet, wat als ongeoorloofd moet worden beschouwd. Wat de heer Bosman zeide over het boeken van 4 ton aan loon in de exploitatierekening, terwijl men 5 ton uitgeeft, is natuurlijk absoluut wat anders en met een manipulatie als deze in geen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 17