MAANDAG 6
MAAET 3 933.
207
Gemcentebegrooting Algemeene Beschouwingen.
(Huurman e.a.)
risico loopen, het niet gestorte bedrag, zijnde 90 bij te
moeten passen. Daar komt bovendien bij, dat dergelijke aan-
deelen altijd ver boven parikoers verhandeld worden. Wist de
heer Kuipers dit niet of heeft hij het vergeten? Spreker
kan zich niet indenken, dat hij dit niet weetals men daarvan
niet op de hoogte is, spreekt men daar toch niet over.Spreker
had gaarne van den heer Kuipers gehoord wat industriefele
ondernemingen, cultures en bankinstellingen de laatste jaren
hebben opgeleverd. Hij is bereid den heer Kuipers een boekje
ter hand te stellen betreffende machine-fabrieken, scheep
vaartmaatschappijen enz., waarin is vermeld het over de jaren
1931, 1932 uitgekeerd dividend. Daarin kan de heer Kuipers
zien, dat er bij verre weg de meeste niets en bij enkele
slechts 3 of 4 is uitgekeerd. Waar de heer Kuipers finan-
cieele beschouwingen hield en mededeelde, dat er zooveel
werd verdiend, had hij goed gedaan er bij te vertellen, dat er
zeer veel maatschappijen zijn, waar geen cent is uitgekeerd, en
bovendien de aandeelen zoozeer in waarde zijn teruggeloopen,
dat zij vrijwel onverkoopbaar zijn.
De heer Donders acht het noodig ten aanzien van eenige der
door hem in eersten termijn behandelde onderwerpen zijn
standpunt nader te bepalen; niet ten aanzien van alle, deels
niet omdat z. i. de door hem gevoerde beschouwingen en de
daaruit getrokken conclusies niet ontzenuwd zijn, deels niet
omdat op een gedeelte van zijn opmerkingen door Burge
meester en Wethouders een bevredigend antwoord is gegeven.
Vooreerst zal hij niet herhalen zijn bestrijding van het
voorstel van den heer Verweij inzake het in gemeentebeheer
brengen van de Leidsche Duinwater Maatschappij. De heer
Verweij heeft aan de hand van de, spreker overigens bekende,
concessie-voorwaarden willen betoogen, dat reeds bij het tot
standkomen van die voorwaarden de mogelijkheid van het
in gemeentebeheer brengen van de Maatschappij door middel
van naasting is voorzien. Dit is volkomen juist, maar spreker
herinnert er aan, dat hij heeft gezegd, dat naasting, zoolang
niet alle aandeelen in eigendom van de gemeente zijn, vanwege
het financieele risico daaraan verbonden practisch onuitvoer
baar is. Trouwens, op denzelfden grond verzette de heer
Verweij zich in 1926 zelf tegen naasting.
Voor sprekers kwalificatie, dat het voorstel van den lieer
Verweij bij ruime interpretatie tactisch onjuist zou zijn, be
veelt hij den heer Verweij de lezing van het door hem gespro
kene in de Handelingen aan.
Evenmin zal spreker opnieuw bestrijden het voorstel van
Burgemeester en Wethouders om Leiden te plaatsen in de
tweede klasse van de gemeentefondsbelasting. Waar z. i. de
begrooting voor 1933 niet sluitend is te maken zonder belas-
tingverhooging, kan hij zich, in tegenstelling met den heer de
Beede, geheel vereenigen met de door het College ingediende
nota van wijzigingen, waarbij de kwestie opcentenverhooging of
plaatsing in de tweede klasse naar den fatalen termijn van vóór
1 Mei a.s. wordt verschoven. Zooals gezegd kan de heer de Beede
zich met deze oplossing niet vereenigen. Hij kan zich vereenigen
noch met plaatsing in de tweede klasse noch met opcenten
verhooging. Waaruit dan wel de benoodigde 48.000.
moeten worden geput, laat de heer de Beede teneenenmale
na aan te geven. Hij maakt zich eenvoudig van de kwestie af
door op te merken, dat hij in dezen de leiding aan het College
wil laten. Een zuiver negatief standpunt dus. Trouwens, deze
opmerking moet spreker in alle oprechtheid van het hart
het geheele, overigens naar vorm en inhoud knappe technische
betoog van den heer de Beede in tweeden termijn, was van een
ontstellende negativiteit. Niet alleen toch, dat de heer de
Beede zich verklaarde tegen plaatsing van de gemeente in de
tweede klasse der gemeentefondsbelasting; niet alleen dat hij
zich verklaarde tegen opcentenverhooging; ook en zulks
in tegenstelling met den heer Bosman bezuiniging achtte hij
niet mogelijk; ook het putten uit de reserves van de Licht
fabrieken achtte hij in zich verwerpelijk, al gaat hij daarmede
maar wederom niet met de wijze waarop tenslotte accoord
Alles aanwijzingen hoe het niet moet geschieden.
Hoe het dan wel moet geschieden? Terwijl de heer de Beede
bij vroegere begrootingen, toen de algemeene reserve belang
rijk grooter was dan thans, met klem betoogde, dat deze be
trekkelijk gering te noemen was, en zich dan ook met kracht
tegen het putten daaruit verzette, verklaart hij zich thans, nu
de algemeene reserve is geslonken tot slechts ƒ365.000.een
medestander van hen, die daarop nog verder een beroep
willen doen.
Deze geheele houding van den heer de Beede komt spreker
raadselachtig voor; spreker ontzegt geen enkel raadslid het
recht om met het College van meening te verschillen over de
vraag, op welke wijze de geraamde uitgaven zullen moeten
worden gedekt; zelf verschilt spreker met het College op een
belangrijk punt, de plaatsing van de gemeente in de tweede
Gemeentebegrooting Algemeene Beschouwingen.
(Donders e.a.)
klasse voor de gemeentefondsbelasting, van gevoelen; maar
het 'ollege en ook de Baad hebben dan het recht te eischen,
dat aangegeven wordt hoe de uitgaven dan wel gedekt moeten
worden; dat is een eisch van eerlijke, constructieve politiek.
Het gaat niet aan de voorstellen van het College af te wijzen,
niet aan te geven wat men daarvoor in de plaats wil stellen,
doch zich uit de moeilijkheid te redden door te verklaren, dat
men de leiding in handen van het College wil laten.
De heer de Beede: Ten aanzien van één punt; alleen ten aan
zien van den post van de gemeentefondsbelasting.
De heer Donders: Neen, op vele punten. De heer de Beede
verklaarde het principieel onjuist te vinden de begrooting
sluitend te maken met een beroep op de reserves; hij ver
klaarde zich accoord met het sluitend maken der begrooting,
maar niet met de wijze waarop; in tegenstelling met den heer
Bosman heeft de heer de Beede verder verklaard, dat bezuini
ging niet verder mogelijk is.
De heer de Beede zegt, dat men zijn repliek moet beschouwen
in verband met zijn rede in eerste instantie; daarmede houdt
de heer Donders geen rekening; dat behoeft spreker toch niet
te herhalen. Men moet beide redevoeringen niet uit elkaar
halen.
De heer Donders scheidt beide instanties in het geheel niet,
maar mag toch rekening houden met wat door den heer de
Beede in tweede instantie speciaal naar voren gebracht is.
Wat betreft de afschrijving van een deel der reserves van de
Lichtfabrieken, het verzet van den Wethouder tegen sprekers
denkbeeld om de betrekkelijke voorstellen-de Beede in prae-
advies op korten termijn te nemen, komt spreker reeds daarom
vreemd voor, omdat op voorstel van den Wethouder zelf 2
andere uiterst belangrijke quaesties, de wijze van salaris
korting en de classificatie voor de gemeentefondsbelasting,
naar een later tijdstip werden verschoven; waarom dit met
beide voorstellen-de Beede niet evenzeer mogelijk was, is
spreker niet duidelijk. Nu de Wethouder daartegen echter be
zwaar heeft, zal spreker daarop niet blijven aandringen, te
minder waar de wijze van behandeling van deze begrooting in
middels tijd en gelegenheid te over verschaft heeft deze
quaestie nader te onderzoeken en te bestudeeren. Na de woor
den van den heer Bosman was dit voor een eenvoudig raadslid
natuurlijk een hachelijk ondernemen, zijnde immers tot een
oordeelvelling, behoudens den heer Bosman zelf, niemand
competent. De administratie der Lichtfabrieken niet, omdat
deze niet anders is dan een soort kasregister; de accountant
der Lichtfabrieken niet, omdat deze niet anders is dan een
controle op het kasregister; de directie der Lichtfabrieken
niet omdat deze niets anders is dan een verambtelijkt appa
raat; de Wethouder en commissarissen natuurlijk allerminst,
omdat dezen het hebben bestaan een voorstel te doen dat de
elementen van een strafbaar feit in zich draagt; alleen zal de
opzet niet bewezen kunnen worden; dit is altijd moeilijk bij
lieden van gebrekkige ontwikkeling hunner verstandelijke
vermogens. Het zal dus zonder meer duidelijk zijn, dat het
eigenlijk puur gekkemanswerk is indien een gewoon raadslid,
de heer Bosman natuurlijk uitgezonderd, poogt deze quaestie
te begrijpen; dit wordt aanstonds zonneklaar bewezen indien
zoodanig raadslid dan nog verklaart tot de conclusie te zijn
gekomen, dat het voorstel van het College aanvaardbaar is en
dat daarin niets onreëels is te zien. Tenslotte gaat het er om of
het daargelaten of dit invloed heeft op de vaststelling van
den kostprijs verantwoord is op zeker oogenblik de waarde
van zekere bezittingen geheel af te schrijven. Spreker acht
dit inderdaad verantwoord indien, zooals in cas.u, die bezit
tingen voor de productie in werkelijkheid geen of nog slechts
reserve-waarde hebben.
Men zou zelfs kunnen debatteeren over de vraag, of het in
zoodanig geval geen plicht is tot dergelijke algeheele afschrij
ving over te gaan. In elk geval is dat, zooals de heer Wilbrink
terecht zeide, minder bedenkelijk dan om, ten einde meer
geld uit het bedrijf te halen, incidenteel voor den tijd van een
jaar het afschrijvingspercentage van alle bezittingen, dus ook
van die, welke geen reserve-waarde hebben, te verlagenal
thans indien dat percentage op zich zelf juist is te achten,
hetgeen door niemand in twijfel is getrokken. Daarmede is
voor spreker de balans ten gunste van het voorstel van
Burgemeester en Wethouders doorgeslagen en verder lijkt het
hem onvruchtbaar het debat over deze goeddeels technische
aangelegenheid opnieuw te openen.
Overigens is spreker van oordeel, dat de wijze, waarop ver
schillende leden gemeend hebben deze begrooting te moeten
behandelen, ons weer eenige stappen verder van de parlemen
taire democratie heeft afgebracht.