202
MAANDAG 6 MAART 1933.
Gemeentebegrooting Algemeene Beschouwingen.
(Schüller e.a.)
Ten einde aan te toonen, dat hij niet zoo maar luk-raak
wat heeft aangevoerd, zal spreker nog op iets anders wijzen.
Hoewel het voor hem reeds vaststond, dat de Wethouder on
juist was in zijn verklaring, dat een straatmaker 80 M2 straat
werk per dag, dus 450 M2 per week, kon maken, heeft hij zich,
ter versterking van zijn betoog, verleden week gewend tot
den heer Muus, oud-inspeeteur van Openbare Werken, af-
deeling bestrating, te Botterdam. En de heer Muus schrijft
aan spreker, dat hij 6 a 7M2 per uur klinkerkeperwerk ruim
voldoende acht, als men rekening houdt met goed standhou
dend werk. Deze deskundige verklaart dus, dat, wil men goed
standhoudend straatwerk krijgen, een straatmaker ten hoogste
7 M2 per uur kan maken. Dat is dus bij een dagtaak van 8| uur
ten hoogste 59£ M2 per dag of 332| M2 per week. En de Wet
houder verklaart in den Raad, dat een straatmaker per dag
80 M2 en per week 450 M2 straatwerk kan maken.
De heer Splinter doet opmerken, dat hij heeft gezegd60 tot
80 M2, zoodat hij er dicht bij zit.
De heer Schüller antwoordt, dat de Wethouder er een heel
stuk vanaf is.
Hij zou weieens willen weten, wie de deskundige adviseurs
van den Wethouder zijn. De heer Muus heeft een jarenlange
practijk, zoodat men diens verklaring zeer moeilijk ondes
kundig en onjuist zal kunnen noemen. Gezien die uiteen-
loopende cijfers, acht spreker de vraag gewettigd, of daarin
wellicht de oorzaak ligt, dat de straten te Leiden, welke zijn
uitbesteed, er zoo slecht bij liggen.
Hier is opnieuw bewezen de onjuistheid van de verklaring
van den Wethouder, dat een Straatmaker 60 per week kan
verdienen, want 332 J M2 straatwerk per week tegen 19 cent
per M2 is 63.16^; de straatmaker moet daarvan aan zijn
helper een loon betalen van 29.76, zoodat er voor hem
zelf overblijft 33.40|. Dat is wat anders dan 60 in de week.
Laten de deskundige adviseurs dat nu eens tegenspreken en
laat de Wethouder in het openbaar eens met bewijzen aan-
toonen, dat spreker ongelijk heeft
Er is nog meer, waarop spreker de aandacht wil vestigen.
Hij heeft het gehad over den aannemer, die in 1930 het straat
werk van de gemeente heeft aangenomen en per week op een
straatmaker 36.45 heeft verdiend. Over het afgeleverde werk
zal spreker het niet hebben; ook Burgemeester en Wethouders
moet het bekend zijn, al willen zij het in het openbaar niet
erkennen, dat dit zeer slecht is geweest. Ondanks de groote
verdienste, welke deze aannemer op de arbeiders heeft ge
maakt, weigerde hij dien menschen het loon uit te keeren,
waarop zij recht hadden. Hij heeft dat zoo ver laten loopen,
dat de arbeiders hem gerechtelijk hebben laten vervolgen, met
het resultaat, dat hij veroordeeld is tot een bedrag van 400.
Hierin ligt toch wel een bewijs, dat, als de gemeente het
straatwerk uitbesteedt, het wenschelijk is in de bestekken de
bepalingen op te nemen, in sprekers voorstel vervat.
De Wethouder heeft geantwoord, dat, indien de gemeente
daartoe overging, zij niet het straatwerk behoefde aan te be
steden. Spreker wil daartegenover dit opmerkeneen van beide,
de straatmaker heeft een weekloon van 33.40^ verdiend en
goed standhoudend werk geleverd of hij heeft 80 M2 per dag
gemaakt bij een weekloon van 55.74 en met aflevering van
niet standhoudend straatwerk, maar in geen geval heeft hij,
80 M2 per dag afleverend tegen 19 cent per M2, 60 per week
kunnen verdienen.
Deze verklaring van Wethouder Splinter was tevens een
erkenning, dat men tot uitbesteding overgaat, omdat in het
particuliere bedrijf lage loonen worden uitbetaald en met het
doel de directe uitgaven voor de gemeente te drukken, onge
acht de vraag of er wel standhoudend straatwerk wordt ge
leverd voor dien prijs en welke loonen worden uitbetaald.
Uitbesteden is bij het gemeentebestuur slechts het parool.
In 1931, toen een andere aannemer het straatwerk had aan
genomen, heeft de gemeente ingezien, dat de man voor den
prijs, waarvoor hij had ingeschreven, niet standhoudend
werk kon leveren, en toen is men hem tegemoet gekomen door
hem werk in daggeld te geven. Ook dit heeft spreker zelf ge
constateerd en het zou de moeite waard zijn eens na te gaan
hoeveel daggeldwerk die aannemer te verzetten heeft gehad,
hoeveel dagloon hij b.v. ontvangen heeft voor het ontgraven en
vervoeren van de kolken uit het Noordeinde, toen dit ge-
asphalteerd is.
Hoe dit werk aan dezen aannemer kon worden opgedragen,
is spreker onverklaarbaar, daar in de aanbesteding alleen
sprake was van straatwerk per M2. en het ontgraven en ver
voeren van kolken toch geen straatwerk is en ook niet per M2.
berekend kan worden. Neemt men nu in aanmerking, dat de
gemeentewerklieden voor een groot deel het slechtste straat
werk te verrichten krijgen en dat een arbeider, wanneer hij
Gemeentebegrooting Algemeene Beschouwingen.
(Schüller.)
terecht aanmerking maakt op het geven van dat werk aan den
aannemer, dan afgesnauwd wordt met de woorden: dat zijn
geen zaken, waarover jij wat te zeggen hebt, heeft spreker dan te
veel gezegd tegen den Wethouder? En is het dan ook weer
niet waar, dat de aannemers van het straatwerk in 1932 meer
straatwerk hebben bedorven dan goed gemaakt? Is het ook
weer niet waar, dat de hoofdopzichter van den bestratings-
dienst in de vergadering van de dienstcommissie van 12 Juli
1932 o.a. heeft verklaard:
„dat inderdaad in sommige gevallen het aanbestede straat
werk zijn goedkeuring niet geheel heeft kunnen wegdragen, en
dat volgens zijn meening is dat de gemeente het in die gevallen
met den aannemer niet getroffen heeft."
Hoe is het dan mogelijk, dat den Raad geadviseerd wordt
dezen aannemers het werk te gunnen? In deze erkenning van
den hoofdopzichter ligt tevens opgesloten, dat het bij de uit
besteding van straatwerk van het toeval afhangt, of men het
met den aannemer zal treffen. De gemeente heeft nu in 3 jaren
straatwerk uitbesteed en volgens de verklaring van den hoofd
opzichter heeft men het in die 3 jaren met de aannemers
niet getroffen. In het straatmakersbedrijf komen, in tegen
stelling met andere vakken, zeer weinig patroons voor; een
straatmaker zonder werk schrijft alleen of met een collega in
naar straatwerk; is hij de laagste inschrijver, dan is hij de aan
nemer; zoo niet, dan gaat hij bij zijn concurrent als straatmaker
werken. Wat weet een gemeentebestuur van de soliditeit van
dergelijke aannemers? Immers niets. Daarom zal het voor
de gemeente altijd zeer riskant zijn en blijven, of zij een
goeden aannemer treft en dan is nog de vraag, of er bekwame
straatmakers te werk worden gesteld, en zoo ja, of dezen dan
voor den zeer lagen meterprijs waarvoor zij moeten werken
standhoudend werk leveren.
Al deze factoren zijn niet denkbeeldig; ook daarvoor zijn de
bewijzen weer aan te voeren. Spreker wijst op wat daarmede
in Amsterdam en in Den Haag is gebeurd. In Den Haag be
taalt de gemeente aan den aannemer al meer per M2. dan aan
de gemeente-straatmakers; ook hier zal men dat niet kunnen
voorkomen. Alleen al uit een oogpunt van gemeentebelang is
uitvoering van alle bestratingswerken in eigen beheer noodig.
Wenscht de Raad ook dit jaar weer uitbesteding van een
deel van het straatwerk, met alle daaraan voor de gemeente
verbonden nadeelen, laat hij dan in elk geval sprekers voor
stel tot opneming van loon en arbeidsvoorwaarden in de be
stekken aannemen.
Toen spreker met de gegevens aantoonde, dat vervoer in
eigen beheer goedkooper was dan bij uitbesteding, is hem
toegevoegd, dat zijn gegevens niet deugen. In de christelijke
pers is zelfs het praatje gelanceerd, dat hij zijn gegevens ge
baseerd had op oude rapporten.
Bij de bespreking van de beste wijze van vervoer is wel
duidelijk geworden, hoe onjuist het was, dat Wethouder
Splinter weigerde spreker de gegevens te verstrekken over het
vervoer van de materialen van Gemeentewerken over 1932;
het heeft de gemeente nu al meer gekost dan wanneer, de
Wethouder spreker die gegevens had verstrekt. Dit vindt zijn
oorzaak hierin, dat zoowel de Wethouder als de heer Wilbrink
geheel langs sprekers betoog hebben heengepraat en op de
door hem verstrekte gegevens niet zijn ingegaan. De Wet
houder heeft gegevens verstrekt over 1932, die neerkwamen
op ƒ.1.40 per vracht. De heer Wilbrink, daarentegen, die inzag
dat het al te veel in de gaten zou loopen, dat deze berekening
onjuist was, kwam zijn partijgenoot te hulp met een bereke
ning van den prijs van het vervoer per uur ad 1.50, waarmede
hij wilde aantoonen, dat de gemeente met uitbesteding van
het vervoer zeer goedkoop uit was.
Bij een berekening op de basis van de gegevens van den
Wethouder komt spreker tot deze slotsom: 9 vrachten per dag,
maakt 50 vrachten per week, a ƒ1.40 is ƒ70.per week;
52 x ƒ70.is per jaar en per auto 3.640. Volgens de gegevens
van den heer Wilbrink komt men tot de volgende uitkomst:
per week 48J uur a 1.50 is 72.75 x 52 is 3.783. Volgens
de exploitatierekening, overgelegd in deze begrooting, kost
dan een gemeenteauto met bediening, onderhoud en afschrij
ving over 3 jaar per jaar 4.566.67, resp. 926.67 en 783.67
hooger dan de berekeningen van de heeren Splinter en Wil
brink. Oppervlakkig gezien zou uitbesteding dus voor de
gemeente per jaar per auto 926.67 goedkooper zijn dan eigen
beheer. Maar beziet men de zaak eerlijk en juist, dan heeft de
gemeente bij eigen exploitatie na 3 jaar haar auto geheel vrij,
zoodat in het vierde jaar de afschrijving ad 1.166.67 van de
exploitatierekening moet afgevoerd worden, zoodat de exploi
tatie van een auto dan slechts 3. 400.zal kostenvergeleken
bij de berekeningen van de heeren Splinter en Wilbrink is de
gemeente dan in het vierde jaar bij eigen exploitatie resp.
240. en 383. goedkooper uit dan bij aanbesteding;
bovendien heeft zij dan geheel vrij een auto ter beschikking.