138 VRIJDAG 17 FEBRUARI 1933. Gemeentcbegrooting Algemeene Beschouwingen. (Splinter e.a.) De derde vraag wordt uiteraard ontkennend beantwoord. Ter toelichting van dit antwoord diene het volgende. Het is bekend, dat voor de uitvoering van straatwerk door de gemeente-straatmakers een tarief is vastgesteld, ten gevolge waarvan die straatmakers over het algemeen een hooger in komen per week kunnen bereiken dan het normale weekloon, zooals dat is bepaald bij de algemeene salarisverordening. Voor de gevallen, waarin door den aard van het werk minder zou worden verdiend dan het dagloon over een week be rekend, wordt zooveel loon uitbetaald als dat dagloon bedraagt. Deze gedragslijn, welke al zoo lang wordt toegepast als straatwerk in tarief wordt verricht, wijkt z. i. niet af van het te dien aanzien bepaalde bij het werkliedenreglement en is geheel in overeenstemming met de Algemeene Salarisver ordening, welke alleen »weekloonen'' kent. Spreker uit ten slotte den wensch, dat ondanks de critiek, welke op het College is geoefend, de Raad het gemeentebestuur zal steunen bij de pogingen om door deze zware tijden heen te komen. De heer Goslinga is het met den Voorzitter eens, dat de wijze, waarop de begrooting dezen keer wordt behandeld, niet in alle opzichten bevrediging schenkt, en sluit zich aan bij den aandrang, welke door den Voorzitter is geoefend op de voorzitters van de fracties om overleg te plegen omtrent een andere wijze van behandelen der begrooting, waarbij de Wethouders wat vroeger aan het woord komen en de discussies worden verdeeld over de Algemeene Beschouwingen en de hoofdstukken. Het 5 dagen achtereen moeten luisteren naar redevoeringen, waarop men moet antwoorden, is buitengewoon inspannend en enerveerend en valt in het algemeen niet mee. Indien men dus daartoe nog eens zou kunnen komen, zou dit de behandeling der zaken ten goede komen; spreker is het er van harte mee eens, dit eens onder oogen te zien. Spreker komt op tegen de woorden van den heer Schriller, als zou de heer Beekenkamp zijn zetel hebben verkregen door kiezersbedrog. Deze is volkomen reglementair en volgens de bepalingen der wet tot raadslid gekozen, met voorkeur stemmen; die mogelijkheid erkent de Kieswet; hij heeft toen zijn zetel ter beschikking van het uitgevallen raadslid, den heer Parmentier, gesteld; hij wenschte dus te bedanken en dan zou automatisch de heer Parmentier zijn gekozen. Die heeft dit echter niet aanvaard en toen bleef er voor den heer Beekenkamp niet anders over dan zijn benoeming te aan vaarden. Dit is volkomen in orde; de heer Schüller mag dat niet zeggen. Men mag het met elkaar niet eens zijn, maar men mag niet het recht, ook het moreele, van elk der raads leden op een zetel hier betwisten; alle raadsleden zitten hier krachtens de gehouden verkiezingen. Wettelijk noch moreel is iets op den zetel van den heer Beekenkamp aan te merken. Spreker zou gaarne dit element uit de besprekingen ver wijderd willen zien. Spreker geeft den heer Wilbrink toe, dat het inderdaad nogal lang geduurd heeft, voordat de huurnivelleering tot stand gekomen is, maar wanneer men 12.000.—te verdeelen heeft, en wel naar het raadsbesluit van den vorigen keer zoodanig, dat de relatief hoogste huren daarmede worden verlaagd, dan is dit uitermate moeilijk en een heele uit- zoekerij over de verschillende vereenigingen, hoeveel aan ieder tengoede moet komen. Dit is niet zeer gemakkelijk; er is veel overlegd met verschillende vereenigingen; spreker geeft toe, dat het wel wat lang geduurd heeft, maar het was niet mogelijk het eerder te doen. Spreker ontkent, dat »de Eendracht" onbillijk behandeld is, zooals de heer Kooistra zeide, omdat het College niet ingegaan is op een suggestie van die vereeniging om 5 huizen uit plan III (voltooiing) in de huurnivelleering op te nemen. Uit de bij de stukken gelegen hebbende grafiek kan de heer Kooistra zien, dat dit niet mogelijk was, omdat de huren van die huizen, althans niet noemenswaardig, uitgaan boven de 103°/», die door deze nivelleering bereikt wordt. Het College wil daarmede echter niet zeggen, dat er geen reden of aanleiding zou zijn tot huurverlaging voor die woningen uit plan III (voltooiing). Spreker wil nog wel eens met de bouwvereeniging bespreken, hoe dit mogelijk zou zijn, maar onder de huur nivelleering konden zij onmogelijk vallen; dat heeft het bestuur ook wel goed begrepen. Volgens den heer Kooistra hebben die heeren om een onderhoud verzocht en is daarop niet direct geantwoord. Spreker krijgt telkens van die verzoeken; hij antwoordt daarop dan wel en hij zegt altijd, dat men hem geen onderhoud behoeft te vragen, daar hij elke week spreekuur houdt; bij verhindering van spreker staat dit in de courant. Spreker houdt eiken Woensdagmiddag vanaf half drie spreekuur om iedereen te ontvangen, ook deputaties van vereenigingen. Is Gemeentebegrooting Algemeene Beschouwingen. (Goslinga e.a.) men dan verhinderd en wil men spreker op een ander uur spreken, dan is het zaak dit aan spreker te vragenzoo heeft spreker herhaaldelijk de besturen van die woningbouw ver eenigingen des avonds op zijn eigen kantoor ontvangen. In het algemeen behoeft men echter dit niet aan spreker te vragen. Spreker heeft niet den indruk, dat het voor een deputatie uit het bestuur men behoeft toch voor een der gelijke zaak niet met het geheele bestuur te komen niet mogelijk zou zijn geweest om spreker hierover te spreken. De heer Kooistra meent, dat het bestuur uitmaakt, wie met den Wethouder zal gaan spreken; meestal gebeurt dit door een deputatie uit dit bestuur; die menschen kunnen niet altijd weg en hebben ook des avonds werk. Op het spreekuur zouden zij misschien een tijd moeten wachten, doordat er meerderen zijn; dikwijls is hun tijd echter zeer beperkt. Om met een Wethouder dergelijke aan gelegenheden van bouwvereenigingen te bespreken, moet men den tijd daarvoor hebben. Het is niets bijzonders, wanneer een bouwvereeniging een onderhoud vraagt met den Wet houder en wanneer dit wordt toegestaan. De heer Goslinga zegt, dat men altijd op zijn spreekuur terecht kan; anders moet men het speciaal vragen, maar spreker kan zich niet eiken avond gereed houden; hij heeft nog wat meer te doen. In elk geval weet men nu, dat men op zijn spreekuur terecht kan. De heer Wilbrink vroeg, of het goed is, in overleg te treden over de conversie van staatsleeningen. Dit heeft in het bijzonder de belangstelling van het College, maar ook die van de Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten. Er zijn nog heel wat 5% staatsleeningen loopende, die nog lang niet alle geconverteerd zijn. Op de agenda der Tweede Kamer staat echter wederom een wetsontwerp tot het aangaan van een geldleening, waaruit blijkt, dat de Minister van Financiën doende is, de rente van de geheele staatsschuld in 4% te converteer en; dan zal de Regeering ook niet kunnen tegen houden een verlaging van de annuïteiten van de woningbouw- vereenigingen. Dit is natuurlijk een zeer belangrijke zaak, waarop bij voortduring de aandacht van het College is ge vestigd. Men moet echter in zoo'n zaak niet al te individueel bij de Regeering optreden; het is zeer sterk sprekers indruk, dat dat niet veel geeft. Aan een adres van een gemeente werkman hier heeft men ook niet veel, maar aan een van de organisaties schenkt men wel aandacht. Zoo is het ook hierbij. Dit is ook begrijpelijk; organisatie is het wachtwoord van dezen tijd; ook de gemeenten werken in deze richting door hun organisatie, de Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten, die ook in deze zeer actief is. Dit vraagstuk heeft vooral in woningbouwkringen veel belangstelling en men zal geen oogenblik verzuimen om hiertoe te komen. Wat de heeren Knuttel en Kooistra vragen in respectievelijk hun motie en hun voorstel tot huurverlaging, is echter niet mogelijk, omdat het niet in de macht van den Raad en van het College ligt, 20 respectievelijk 15% van de bouwkosten van vereenigingswoningen af te schrijven. Daarvoor heeft men medewerking van het Rijk noodig. De heer Schüller weesop het rapport van de Commissie-Vliegen en op verschillende rapporten en beschouwingen daarover van dr. Wibaut en prof. van der Grinten, maar nergens waar een sociaal-democraat in deze iets in de melk te brokken heeft, heeft spreker nog gelezen van een voorstel in dezen geest. Integendeel verklaart de heer de Miranda in den Gemeenteraad van Amsterdam: »De garanties acht spreker een sterken post op de balans der gemeente, mits het beheer der woningbouwvereenigingen solide zijmaar daarom houden Burgemeester en Wethouders de lijn zoo strak mogelijk. Huurverlaging voor de gemeente en de woningbouwvereenigingen moeten Burgemeester en Wethouders afwijzen. Winst wordt op de exploitatie niet gemaakt en het huurpeil zal verlaging in de oogen der regeering ook niet wettigen. Burgemeester en Wethouders hebben er ook ernstig bezwaar tegen, aan een bepaalde categorie werk- loozen in den vorm van huurverlaging steun buiten de ge wone uitkeeringeti om te verleenen." Dat is een woord van niemand minder dan den heer De Miranda, dat voor den heer Knuttel geen gezag heeft, maar voor den heer Kooistra natuurlijk wel, omdat de heer De Miranda een der steunpilaren van de S. D. A. P. en inderdaad een bekwaam Wethouder van Amsterdam is. Spreker volgt de socialistische literatuur over dit onderwerp en de heer Kooistra zal hem een pleizier doen met daarin een passage van een der verantwoordelijke sociaal-democraten aan te wijzen, waarin voor een verlaging in deze richting wordt gepleit. Die verlaging is onmogelijk en men zal moeten trachten op een andere wijze deze moeilijkheden te boven te komen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 8