144
VRIJDAG 17 FEBRUARI 1933.
Gemeentebegrooting Algemeene Beschouwingen.
(Goslinga e.a.)
besprekingen en doordat hij zich geheel in de zaak heeft
ingewerkt, geheel achter de directie en de hoofdboekhouding
is komen te staan.
Sprekers verbazing stijgt echter ten top bij de tirade van
den heer Bosman over de verlaging van den kostprijs. Hoe
heeft spreker het nu? Door den kapitaalslast te verlagen
verlaagt men toch den kostprijs! De kostprijs is toch ook een
boekhoudkundig begrip!
De heer de Reede zegt, dat dit niet juist is.
De heer Goslinga zegt, dat de kostprijs toch niet iets is,
dat men zoo maar in de fabriek vindt; die moet toch berekend
worden en door minder ten laste van de kapitaalrekening te
brengen verlaagt men hem toch!
De heer Bosman ontkent dit.
De heer Goslinga zegt, dat de heer Bosman niet begrijpt,
hoe ernstige menscben dit kunnen neerschrijven, maar het is
toch inderdaad gebeurd en hij zal toch niet willen ontkennen,
dat de directeur en spreker ernstige menschen zijn. Dit is
behoorlijk bekeken.
De directeur heeft een lijstje samengesteld van gemiddelde
cijfers van rente en afschrijving over 1929, 1930 en 1931 in
centen per KWU; deze bedragen voor: 's-Gravenhage 2.06,
Haarlem 1.86, Dordrecht 1.79, Rotterdam 1.78, Amsterdam 1.50
en Leiden 1.46 (inclusief vernieuwingsfonds 1.88). Door ver
laging van den kostenfactor wordt de kostprijs minder; dit
is voor de toekomstige concurrentie van de fabrieken van zeer
groot belang.
Spreker kan niet meegaan met het denkbeeld-Donders om
hierover de commissie-Bosman-de Reede nog eens te laten
praeadviseeren; daartegen verzet spreker zich ten stelligste,
niet omdat hij het niet interessant vindt het eens in die
commissie te bespreken, maar omdat de tijd dwingt de be
grooting af te doen en middelen tot dekking voor 1932 vast
te stellen; daarmede kan men niet langer wachten; het
opnieuw in praeadvies nemen van deze voorstellen zou zeer
ernstig de afdoening der begrooting vertragen en vertraging
is eigenlijk niet meer mogelijk.
De heer Donders zegt, dat de heer de Reede zijn voorstel
toch niet stelt in de plaats van dat van het College.
De heer Goslinga zegt, van wel. Er is wel degelijk een
principieel verschil tusschen. Tot sprekers leedwezen kan hij
aan dit verzoek van den heer Donders niet voldoenware
het mogelijk geweest de begrooting eerder in te dienen, dan
was het mogelijk geweest. Spreker heeft de zaak van alle
kanten voorbereid en bezien en hij is niet overtuigd door de
heeren Bosman en de Reede, dat hij op het verkeerde pad is.
Natuurlijk is het een manipulatie om te komen tot meer
geld voor de begrooting. De heer Bosman heeft daarover
hevig den staf gebroken en zich daarover in scherpe be
woordingen uitgelaten; volgens hem was dit hetzelfde als
wanneer men geld leent. Dat is niet waar. Beide heeren
kunnen niet ontkennen, dat hier een hyper-soliede atschrijvings-
politiek gevoerd is; de heer de Reede geeft dit onomwonden
toe. In benauwde tijden als deze moet men wat laten vallen
en een deel van zijn spaarpot aanspreken voor den gewonen
dienst. Spreker acht dit dan niet hetzelfde als leenen.
Het is toch een groot verschil of men, ten einde de begrooting
sluitend te maken, leent dan wel uit opgespaard kapitaal
iets neemt. Ook spreker had gaarne gewild, dat het niet
noodig was geweest, maar hij ziet geen anderen weg en de
heer Bosman heeft ook geen anderen weg aangewezen. Men
moet naar een lager niveau van uitgaven, eenvoudig omdat
er ook een lager niveau van inkomsten is en de inkomsten
ongetwijfeld nog verder zullen dalen, maar die overbrugging
van het eene niveau naar het andere kan niet plotseling worden
teweeggebracht. Zij moet zeer geleidelijk gaan en men mag
er de spaarpotten voor aanspreken. Die overbrugging is
noodig, omdat men het resultaat van bezuinigingsmaatregelen
niet altijd direct ziet; sommige dier maatregelen werken pas
door na eenigen tijd.
Met het aanspreken van die spaarpotten moet men uiterst
voorzichtig zijnmen mag dat alleen doen bij uiterste noodzaak
en daarom kan spreker zich niet vereenigen met het idee van
den heer Kuipers om het geld, dat Burgemeester en Wet
houders denken te halen uit de salariskorting, uit de reserves
te putten. Indien de heer Kuipers op een briefje kon geven,
dat dit het laatste jaar van de crisis was, dan zou spreker
zijn man zijn, maar daaraan waagt de heer Kuipers zich niet.
Men weet niet voor welke toekomst men komt te staanmen
zie maar eens naar Duitschland en Oostenrijk, waar de econo-
Gemeentebegrooting Algemeene Beschouwingen.
(Goslinga e.a.)
mische en sociale toestand stukken en stukken slechter is
dan hier te lande.
Spreker moet zich beperken en zal daarom op dit onderwerp
niet doorgaan.
De Voorzitter zegt, dat het misschien verstandig zou zijn
met een enkel woord terug te komen op den kostprijs, omdat
er blijkbaar een misverstand bestaat tusschen de heeren Bosman
en de Reede eenerzijds en den Wethouder anderzijds. Men
kan den kostprijs op verschillende wijzen samenstellen en,
waar een vergelijking is gemaakt tusschen den kostprijs, op
gemaakt op de eene wijze, en dien, opgemaakt op de andere
wijze, verdient het wellicht aanbeveling er den nadruk op te
leggen, dat men ook heeft een boekhoudkundig samengestelden
kostprijs.
De heer Goslinga geeft dat toe.
Spreker komt thans tot de salariskorting en wel in de
eerste plaats tot het voorstel van den heer Kuipers betreffende
de korting op de salarissen van het personeel aan de zwem
inrichting aan het Rijn- en Schiekanaal. In den zomer werken
die menschen gedurende 22 weken aan die inrichting. De
korting wordt berekend naar weekloon, omgezet in jaarloon;
er gaat 700.af en dan wordt er 4.4 gekort. Hetzelfde
geschiedt ten aanzien van de salarissen en loonen van andere
ambtenaren en arbeiders, die ook 22 weken in dienst van de
gemeente zijn. Volgens den heer Kuipers moet er, wanneer
die menschen in die 22 weken minder dan 700.hebben
verdiend, geen korting plaats hebben, maar dat is niet in
overeenstemming met het betrokken Raadsbesluit en de uit
legging, welke Burgemeester en Wethouders daaraan hebben
gegeven. Wil men dit niet goedkeuren, dan moet men die
700.herleiden tot een bedrag per 22 weken, want dit is
ook bedoeld over het geheele jaar. Als de heer Kuipers daarbij
blijft, moet het College dit voorstel afwijzen.
De salariskorting is bittere noodzaak; dat doet het College
absoluut niet met een zekeren wellust en een zeker genot;
wanneer men dat denkt, kent men het College slecht. In
dezen tijd zijn nu eenmaal de menschen met een vast in
komen, die in dienst zijn van rijk, provincie en gemeente,
in een betrekkelijk gunstige conditie tegenover de zeer velen,
die in buitengewoon zorglijke omstandigheden verkeeren.
Nu geniet het oudere deel van het gemeentepersoneel sedert
1924 het voorrecht, voor weduwen- en weezenpensioen slechts
premie te betalen. Een dergelijke vrijgevigheid is ineen
benarden tijd als dezen niet te handhaven. Dit is de kern
van het voorstel van het College en het doet spreker buiten
gewoon leed, dat men in ambtenaarskringen daarvoor zoo
weinig oor en oog heeft gehad. Als er toch één stand is, die
belang heeft bij het ongerept houden van den gulden, en van
de publieke financiën, dan is het toch wel die van de ambte
naren, zoowel met het oog op het heden als op de toekomst
(pensioen). Hier in den Raad zitten toch verscheidene ge-
pensionneerden; die moeten toch beseffen, dat het Rijk zijn
verplichtingen te dezen aanzien moet kunnen blij ven nakomen,
evenals de gemeentendit is toch van buitengewoon groot
belang. Het is merkwaardig, dat juist uit dien stand zoo'n heftig
verzet komt wanneer salariskorting of verhooging van pensioen-
verhaal wordt voorgesteld. Spreker heeft in de vergadering
van het Georganiseerd Overleg gevraagd, uit welk land de
heeren kwamen, of zij niet gehoord hadden, dat er een crisis
was. Er werd geredeneerd, alsof het College dit met een
zeker genoegen deed, alsof niet een bittere noodzaak het
daartoe dwong. Behalve de heer Kuipers, volgens wien het
uit de reserve gehaald moest worden, hetgeen spreker reeds
bestreden heeft, heeft geen enkel der opposante raadsleden
een anderen weg gewezen om daaraan te ontkomen. Spreker
acht dit dus onalwendbaar. Bovendien is gelijkmaking van
den pensioenaftrek eigenlijk een belang van de ambtenaars
bonden het was altijd een twistappel, dat de oudere ambtenaren
voor weduwen- en weezenpensioen moesten betalen en
de jongere 5£%. De heer Verweij ontkent nu, dat dit voor
den modernen bond zou gelden. De C. N. A. B. heeft hierover
echter niet vergaderd. Nu zegt de heer Schülier, dat hij die
vergadering zelf geleid heeft; dan was dit niet de C. N. A. B.;
er is evenwel een bond geweest, die hierover niet durfde te
vergaderen, omdat er zoo'n ontzettende tegenstelling is tusschen
oudere en jongere ambtenaren. Als men zegt: de loonen zijn
laag, dan moet men in aanmerking nemen, dat die van de
jongere ambtenaren nog altijd 5% lager zijn; door gelijk
making van den pensioenaftrek komt men dus niet aan die
laagste loonen en salarissen; daardoor laat men ook vrij de
arbeidscontracten en de tijdelijken, wat volgens bet voorstel-
Bergers niet het geval is. Dat is sprekers groote bezwaar
daartegen.
Het is een zwak plekje in het voorstel van het College,