VRIJDAG 17 FEBRUARI 1933.
141
Gemeentebcgrooting Algemeene Beschouwingen.
(Goslinga e.a.)
De heer Goslinga zegt, dat het een technisch begrip is.
Wanneer men hier spreekt over de productieve en de
improductieve schulden, beteekent het, dat de kosten van de
demping van het Levendaal zullen gerangschikt worden
onder de improductieve schulden.
Wanneer men ernstig aandringt op het uitvoeren van
werken, laat men dan toch in de eerste plaats zorgen, dat er
een sluitende begrooting is, want anders komt er niets van
de mooie plannen van den Wethouder van Openbare Werken
terecht. Aan den aandrang van verschillende sprekers, zooals
de heeren Manders en van Stralen, hecht spreker niet de
minste waarde, als zij tevens zeggen, dat zij zullen stemmen
tegen de salariskorting en voor de verlaging der meterhuren.
De begrooting moet goedgekeurd worden door de verschillende
colleges en dat zal niet geschieden, wanneer ze niet sluit.
Juist degenen, die voor het uitvoeren van productieve werken
zijn, moeten het hardst medewerken om tot een sluitende
begrooting te komen, aangezien anders al hun liefde voor de
zaak slechts apenliefde is.
De heer van Stralen is b.v. tegen de salariskorting, tegen
de belastingverhooging, tegen een andere classificatie van de
gemeente, voor de verlaging der meterhuren en maakt van
de stad Leiden een bloedeloos lijk, dat het Levendaal moet
dempen, speelvelden moet aanleggen en nog een menigte
andere dingen moet doen.
Dat is eenvoudig onmogelijk en spreker weetniet,in welke
maatschappij het wel mogelijk zou zijn.
Spreker verdenkt den heer van Stralen, die ook weieens
een helder oogenblik heeft, er van de schrijver te zijn van
hetgeen in het Leidsch Arbeidersblad (Juli 1932) geschreven
is over de werkloozenzorg der regeering, toen de motie-Kupers
door de Tweede Kamer was verworpen, n.l.
»De beteekenis hiervan is, dat de regeering niet wil, dat de
werkloozen behoorlijk gesteund worden. Bij den tegenwoordigen
stand van de gemeentelijke geldmiddelen, zijn de gemeenten
niet bij machte door productief werk of door geldelijke uit-
keeringen de werkloosheid krachtig te bestrijden en den
noodlijdenden te hulp te komen. Dit kan het rijk veel beter,
doordat dit zich door middel van belastingen daartoe de
noodige gelden kan verschaffen."
Als men iets wil doen, moet men de mogelijkheid daartoe
niet verstoren door voor allerlei voorstellen te stemmen, die
het evenwicht van de begrooting doen verdwijnen.
De heer Manders merkt op, dat Burgemeester en Wethouders
het overheidspersoneel het willen laten betalen.
De heer Goslinga zegt, dat het voorstel tot salarisverlaging
een onderdeel is van het geheele dekkingsplan. Als men een
gulden wil uitgeven, moet men dien gulden eerst hebben en
dan kan men hem slechts één keer uitgeven.
De heer Manders: Dat is niet waarl
De heer Goslinga zou, evenals de vader in het bekende
versje tot zijn zoon, tot den heer Manders willen zeggen, met
een kleine variatie: Eet gij dan met uw philosophischen kop,
dien philosophischen gulden op!
De heer Manders zegt, dat men eieren één keer opeet, en
dat men guldens kan blijven uitgeven.
De Voorzitter merkt op, dat dit de nieuwe theorie van Enge
land is, waar men het pond halveert.
De heer Goslinga kan van die theorie niet leven. Spreker
ergert er zich aan, dat wanneer de heer Splinter zijn plannen
ontvouwt, men de opmerking maakt: het zijn allemaal voor
stellen op papier. Dit kan werkelijkheid worden, wanneer de
sociaal-democraten met het College medewerken om de be
grooting sluitend te krijgen, Leiden's credietwaardigheid op
te houden en het het College mogelijk te maken leeningen
te sluiten. Spreker weet niet hoe de financieele toestand zich
zal ontwikkelen; hij kan ook niet in de toekomst zien, maar
hij weet zeker, dat geen grooter ramp de Leidsche arbeiders
kan trelfen dan aanneming van de voorstellen van de S. D. A. P.
en verwerping van de voorstellen van het College. De ware
vrienden van de werkloozen zitten achter deze tafel; dat zijn
niet de sociaal-democraten, want die bedriegen ze door te
zeggen: ik eisch werk voor de werkloozen, maar door spreker
het geld te onthouden, waarmede hij dit betalen moet. Denken
de sociaal-democraten, dat spreker het Levendaal kan dempen
met die holle socialistische leuzen van hen? Die zijn geen
cent waard; daarvoor moet spreker guldens hebben; denken
de sociaal-democraten, dat spreker met die holle, versleten
leuzen van hen wat doen kan? Daarvoor geven hun eigen
Gemeentebcgrooting Algemeene Beschouwingen.
(Goslinga e.a.)
werkloozen geen cent; daarvoor verzetten zij geen voet werk,
maar wel voor de guldens van den Wethouder. Spreker gelooft,
dat deze woorden den heeren niet aangenaam zijn; maar zij
hebben ook niet gevraagd of hun woorden spreker aangenaam
warenwanneer spreker 5 dagen lang op een dergelijke manier
wordt behandeld, hij zegt er absoluut geen kwaad van
dan is het zijn volste recht, om tot de burgerij en tot de werk
loozen te zeggen, dat de ware vrienden van de werkloozen
hier zitten en niet daar.
De heer van Eek zegt, dat de heer Goslinga de sociaal
democraten niet voor bedriegers moet uitschelden.
De heer Goslinga vraagt waarvan de heer van Eek dan
alles wil betalen, ook de werkloozen.
De heer van Eek zal dit] straks wel zeggen.
De heer Goslinga zegt, dat dat program hier had moeten
liggende raadsleden zijn 5 dagen aan het woord geweest.
Vorige jaren heeft de heer Verweij als het financieel geweten
der S. D. A. P. tenminste nog een financieel programmatje in
elkaar gedraaid, opcenten personeele belasting; zakelijke
bedrijfsbelasting, ook al ter ziele. Daarmede gaf hij verleden
jaar althans nog een glimp van financieele verantwoordelijkheid
aan die voorstellen, maar dit heeft men dit jaar in het geheel
niet gezien. Zelfs heeft de heer Verweij op 15 Augustus j.l.
dus nog niet zoo lang geleden, maar de heer van Eek was
toen afwezig bij het voorstel van het College tot herclas
sificatie van de gemeente vdor de personeele belasting gezegd:
»Bij de bespreking van dit voorstel kan buiten debat
blijven de wenschelijkheid en noodzakelijkheid voor de ge
meente om een sluitende begrooting te krijgen, waarover allen
het wel eens zullen zijn."
Nu eischt spreker toch dat, als men hier voorstellen doet
die tonnen per jaar kosten, en voorstellen afwijst, die tonnen
zullen opbrengen, men dan met een financieel programma
komt, aangevende waaruit dat betaald moet worden; doet
men dat niet, dan, spreker wil niet zeggen, bedriegt dat
is zoo'n hatelijk woord en spreker wil niet hatelijk zijn
men de menschen, maar dan stelt men hun de zaken abso
luut onjuist voor; spreker heeft het recht van de oppositie
te eischen, dat zij iets anders in de plaats stelt voor de voor
stellen, die zij wil verworpen zien; dat is toch eisch van
parlementair debat en van parlementaire democratie, dat de
oppositie vooraf zegt, hoe zij zal regeeren, als zij aan het
bewind komt; anders stelt spreker haar in gebreke voor de
geheele burgerij. Spreker weet, dat hij zijn stem moet geven
aan voorstellen, die hem tegen de borst stuiten; hij ver
dedigt deze begrooting in het geheel niet met enthousiasme;
hij moet; het is ijzeren noodzaak, ook voor de raadsmeerderheid.
Maar dan zegt spreker: die meerderheid van Burgemeester
en Wethouders durft de verantwoordelijkheid aanvaarden en
zeggenhet spijt ons, maar wij moeten de salarissen verlagen,
de belasting verhoogen, dit en dat doen, maar dat is ook het
eenige middel om de zaak bijeen te houden en de arme
werkloozen en de behoeftigen aan steun te helpen.
Spreker wenscht daarover geen gelach te hooren op de
publieke tribune, dat buitengewoon onbehoorlijk is. Hij heeft
zijn oprechte meening uitgesproken.
Spreker kan zich daarbij beroepen op een uitspraak van
den zeer bekenden sociaal-democraat, den heer Drees, Wet
houder van Financiën van Den Haag, die gezegd heeft:
»Een behoorlijke toestand der financiën is dit tegen den
heer De Visser inde eerste plaats een belang der arbeiders
klasse."
Spreker kan het niet eenvoudiger en juister zeggen. Als
men, zooals de heer van Stralen, allerlei wenschen heeft op
het gebied van de werkloozenzorg, is daarmede onvereenigbaar
de weigering van ieder middel om de uitgaven, die de ver
vulling van die wenschen met zich brengt, te kunnen doen.
Spreker komt thans aan het penibele onderwerpde subsidies.
Deze zaak is moeilijk te verdedigen, want spreker kan eigenlijk
niets aanvoeren tegen het betoog van hen, die het nut van
de vereenigingen, welke gesubsidieerd werden of worden, hebben
bepleit. Dat is ook begrijpelijk, want wanneer Burgemeester
en Wethouders niet overtuigd waren van het nut dier ver
eenigingen, zouden zij geen subsidie verleenen of verleend
hebben.
Burgemeester en Wethouders stellen zich echter op het
standpunt, dat ieder, die met geld van de overheid werkt,
in deze benarde tijden met minder geld van de overheid
moet werken.
Het is mogelijk, dat het College hier en daar een verkeerden
greep heeft gedaan. Ten slotte is niemand volmaakt. Het
kan zijn, dat b.v. de wijkverpleging door het voorstel van