DONDERDAG 16
FEBRUARI 1933.
101
Voortzetting van de geschorste openbare vergadering van
13 Februari 1933, op Donderdag 16 Februari 1933,
des namiddags te 2 uur.
Voorzitter:
de heer Burgemeester Mr. A. VAN DE SANDE BAKHUYZEN.
Thans zijn afwezig: de heeren Eikerbout, van Es, van
Rosmalen en Simonis.
Voortgezet worden de Algemeene Beschouwingen over de
bcgrooiing van inkomsten en uitgaven der gemeente voor
den dienst 1933.
De heer Kuipers zet zijn rede voort en zegt, dat ook te
Amsterdam een loonactie op touw is gezet en dat Burge
meester en Wethouders daar in de begrootingsstukken
zeggen
„Het ware onverdedigbaar, telkenmale in de vermindering
van het salaris- en loonpeil het middel te vinden tot het
sluitend maken van de begrooting. Overigens dient hierbij
wel te worden overwogen, dat een vermindering van het
salaris- en loonpeil in de belastingopbrengst haar invloed
doet gelden en dat een deel van de burgerij van de ver
minderde koopkracht van het groote gemeentepersoneel de
directe nadeelen ondervindt. Veeleer achten Burgemeester
en Wethouders het dus aangewezen de geheele burgerij naar
de mate harer krachten in de noodzakelijke kosten van de
gemeentehuishnuding te doen bijdragen en aldus de middelen
te verkrijgen ter versterking van het gemeentebudget."
Door de meerderheid van dit College wordt duidelijk ge
motiveerd, waarom zij is tegen een opnieuw aantasten van
de loonen van het gemeentepersoneel.
Naast het argument, dat de loonen geen sluitpost der
begrooting mogen zijn, wordt gesteld de toezegging, dit
jaar bij de onderhandelingen gedaan, dat alleen in buiten
gewone omstandigheden nieuwe loononderhandelingen zouden
kunnen worden geopend.
De minderheid van dit College heeft inzonderheid bezwaar
tegen verhooging der personeele belasting, die nieuwe lasten
op de burgerij legt, terwijl de arbeidsvoorwaarden van het
gemeentepersoneel verre uitgaan boven die van het Rijk
en van het particuliere bedrijf.
Spreker is het niet met den heer van der Reijden eens,
welke beweerde, dat de meerderheid van het College van
Amsterdam rood is; de minderheid bestond uit den Burge
meester en de anti-revolutionnaire en vrijzinnig-democratische
wethoudersde meerderheid uit den roomsch-katholieken
wethouder en de 3 sociaal-democratische wethouders.
Bij de behandeling der Haagsche gemeentebegrooting voor
1933 heeft sprekers partijgenoot de heer Vliegen gezegd:
„de algemeene reserve dient om moeilijke tijden te over
winnen." Er is dus geen bezwaar tegen om daaruit te putten;
ook het putten uit de bedrijfsreserves zal geen ongelukken
veroorzaken. De buitengewone omstandigheden hier aan
wezig moeten niet overwonnen worden door de loonen tot
sluitpost der begrooting te maken. Spreker zou nog meer
bekende en onbekende raadsleden en hunne uitspraken
kunnen aanhalen, doch acht dit niet noodig.
Op bl. 9 van de Memorie van Antwoord zegt het College,
dat bij vacatures steeds ernstig wordt overwogen of het
mogelijk is, daarin verder niet te voorzien. Dit is de paarden
achter den wagen spannen; spreker wil een bedrijf noemen,
de politie. Acht het College het ook noodig deze soort be
zuiniging daar toe te passen? Er zijn nog 16 tijdelijke
agenten. Hoe dikwijls kan men niet constateeren, dat er
een te weinig aan personeel is in dezen tak van dienst;
toch bleven de vacatures geruimen tijd onvervuld. Volgens
No. 158 van de Ingekomen Stukken 1932, is in verband met de
vacatures bij de politie 3.000.minder uitgegeven. Gedurende
8 maanden zijn er zeker 4 a 6 vacatures bij het lagere
politiepersoneel geweest, maar een vacature voor inspecteur
werd onmiddellijk vervuld; binnen 3 maanden was er een
nieuwe functionaris. De hoofdleiding bij de politie is wel
wat zwaar. In dit corps zijn 29 chefs op 133 man; op elke
4 of 5 agenten en rechercheurs is één chef. Die leiding is
wel eenigszins topzwaar. Vele klachten komen binnen over
te weinig politietoezicht; spreker wijst op de baldadigheid
der jeugd, op de vernieling van plantsoenen; vooral de
buitenwijken worden zeer schaars bedeeld met toezicht, al
komt er van tijd tot tijd wel eens een agent-wielrijder;
dien ziet men dan in één uur bijna niet meer terug.
Thans iets over het los-vaste personeel, dat vooral bij de
Lichtfabrieken werkzaam is. Een kok is bij „Endegeest" vanaf
1921 in lossen dienst en nog steeds niet vast aangesteld;
het wordt zachtjes aan toch tijd, dat hij een vaste aan
stelling krijgt. Er zijn nog velen zonder vaste aanstelling
in dienst bij de Lichtfabrieken gedurende 6, 8 of zelfs 10 jaar
en nog langer.
Gemeentebegrooting Algemeene Beschouwingen.
(Kuipers.)
Burgemeester en Wethouders zeggen in hun antwoord,
dat de sterk wisselende werkzaamheden aan de Lichtfabrieken,
welke uitsluitend een tijdelijk karakter dragen, het dikwijls
gewenscht maken, over een aantal losse krachten te be
schikken, welke dan in deze en dan in gene afdeeling
worden te werk gesteld, doch hetzij door leeftijd of andere
redenen, niet voor vaste aanstelling in aanmerking komen.
Intusschen, zoo zegt het College, wordt het aantal losse
krachten geleidelijk kleiner.
Dat is natuurlijk in algemeenen zin juist, maar dat er
menschen meer dan 6, 8 en 10 jaren in lossen dienst zijn
van een instelling als de Lichtfabrieken, acht spreker uit
den booze en ook niet in het belang van het bedrijf. Een
steeds wisselen van personeel is onverantwoordelijk en wordt
door spreker afgekeurd, zoodat hij voorstelt dezen personen
aan de hand van de verordening een vaste aanstelling te geven.
Bij de straatmakers is het evenzoo. Er zijn twee straat
makers, die van af 1923 en 1924 in tijdelijken dienst zijn.
Die menschen zijn uit een andere plaats naar Leiden ge
komen om hier tijdelijk straatwerk te verrichten. Zij wachten
nu al 10 jaren op een vaste aanstelling, terwijl zij steeds in
dit bedrijf werkzaam zij '.preker heeft de aanstellingen bij
zich en wil die desnood 1 even voorlezen. Burgemeester
en Wethouders verv z< el naar een reorganisatie, welke
bij den bestratings.'mast zal plaats hebben, maar intusschen
blijven deze menschen toch maar weer in tijdelijken dienst
bij de gemeente. Naar sprekers meening dienen Burgemeester
en Wethouders in dezen zeer spoedig maatregelen te treffen,
ten einde deze menschen recht te laten wedervaren.
Ook op 2 December 1926 is deze zaak hier behandeld,
n.l. door sprekers partijgenoot Baart. Aan de hand van de
Handelingen van die vergadering zal spreker een overzicht
geven van de behandeling der betreffende motie, welke door
den heer Baart was ingediend en strekte om aan de losse
arbeiders het minimum der betreffende loongroep te betalen.
De heer Wilbrink zeide:
„Wat het voorstel van den heer Baart betreft om aan
losse arbeiders het minimum der betreffende loongroep te
betalen, spreker is het met den heer Baart eens, dat men
dat minimum moet uitbetalen.
Spreker is een verklaard tegenstander van het 4/5-sys-
teem" enz.
En verder:
„Spreker kan zich niet indenken, dat een particulier werk
gever, die voor enkele dagen in de week los personeel aan
neemt, zoo zou handelen. Spreker hoopt de toezegging van
Burgemeester en Wethouders te krijgen, dat de verordening
in dit opzicht zal worden toegepast overeenkomstig de
motie-Baart."
De heer Heemskerk zeide:
„Wat het voorstel van den heer Baart betreft om het
loon volgens de collectieve arbeidsovereenkomst te betalen,
de heer Sanders zeide reeds, dat dit gedaan wordt en dat
men daarmede zal blijven doorgaan. Het voorstel is dan
echter overbodig."
Verder leest spreker:
„De Voorzitter zegt, dat de losse werklieden vroeger als
maximum 4/5 van het minimum-loon der vaste kregen. Dit
vonden Burgemeester en Wethouders in sommige gevallen
onbillijk en daarom hebben zij onlangs bepaald, dat de losse
werklieden het collectieve contractloon zouden krijgen tot
een maximum van 5/5 van het minimum-loon der vaste
arbeiders.
De heer Baart wil met zijn voorstel den rem wegnemen,
die bestaat in het maximum van 5/5 van het minimum-loon
der vaste arbeiders en hun toekennen het collectieve contract
loon of het particuliere loon zonder de gestelde limiet.
Daarenboven wil de heer Baart aan die loonsverhooging
terugwerkende kracht geven en zoodoende loonsverhooging
toekennen aan personen, die misschien al niet meer in lossen
dienst zijn."
De heer Heemskerk antwoordt daarop:
„dat het bij het College niet al te zwaar moet wegen,
indien een ophaal- en stortingsdienst verlies zou opleveren.
Wanneer hij nuttig effect oplevert, mag de gemeente daaraan
wel eenig geld ten koste leggen."
Voorts spreekt de heer Baart en deze zegt:
„De Voorzitter heeft voorts gezegd, dat in het vervolg
de losse arbeiders als maximum 5/5 van het minimum-loon
der vaste arbeiders zullen krijgen. Dit kan voor enkelen
juist zijn, maar de man bij de Brandweer, dien spreker reeds
genoemd heeft, moet dan verdienen 32.en krijgt toch
niet meer dan ƒ27.Spreker hoopt, dat hem voortaan
ƒ32.zal worden uitbetaald."
De Voorzitter zegt daarop:
„dat, als die man ten onrechte te weinig loon heeft ont-