68
DINSDAG 14 FEBRUARI 1933.
Gcmeentebegrooting Algcmeene Beschouwingen.
(Kuipers e.a.)
voorstel tot verlaging van de loonen en salarissen van het
gemeentepersoneel heeft gedaan.
De heer Bergers begrijpt niet, dat een lid van de S. D. A. P.,
dat sprekers voorstel goed heeft gelezen, den moed zal hebben
er tegen te stemmen. Spreker weet echter, dat dit wel zal
geschieden. Hij heeft het vanmiddag en ook in de Commissie
voor Georganiseerd Overleg reeds vernomen. Sprekers voorstel
is echter ontstaan als gevolg van de omstandigheid, dat hij
lid is van deze Commissie en haar vergaderingen heeft bij
gewoond.
Men kan halsstarrig zijn en van geen verlaging willen
weten, zooals men ook tot zijn vrouw kan zeggen in plaats
van spek biefstuk te willen hebben, dien men bij gebrek aan
geld niet krijgen kan.
Men bereikt niets, wanneer men tegenover het voorstel
van Burgemeester en Wethouders geen andere middelen kan
aangeven om voor de gemeente het noodige geld te krijgen.
Wanneer dit, zooals de heer Manders nu opmerkt, niet in
het Georganiseerd Overleg behoort te geschieden, had men er
daar wel een draai aan kunnen geven, want de vrijgestelden,
die lid van de Commissie voor Georganiseerd Overleg zijn,
wier dagelijksch werk spreken is en van wie geen enkele
hakkelt, zouden wel, indien zij een zaak van belang hadden,
die naar voren hebben gebracht.
In de vergadering der Commissie voor Georganiseerd Overleg
waren twee Wethouders aanwezig. De Wethouder van Financiën
heeft toen zijn voorstel knap verdedigd en spreker is het met
diens betoog roerend eens. Wanneer de gemeente het geld
inderdaad niet kan missen, zal de verlaging moeten plaats
hebben. Aangezien spreker geen anderen weg kan aanwijzen,
heeft hij in de commissie voor het voorstel van Burgemeester
en Wethouders gestemd.
Over het voorstel, dat spreker heeft ingediend, is ten
slotte te praten. Spreker wenscht, dat in geen geval ver-
hooging van salaris plaats vindt, het verschil kan bij periodieke
verhooging of anderszins verrekend worden.
Er zijn meisjes en jongens, die nog niet tot de volle krachten
gerekend kunnen worden. Wanneer op hen de aftrek van
700.zou worden toegepast, zouden zij geld toe moeten
hebben.
Wanneer men een gezin belast, vindt spreker het ook beter
dat de aftrek, in plaats van 700.800.of 900.is;
dit bedrag laat spreker echter aan het College over; men kan
het desnoods op de helft stellen, maar dus niet ƒ700.—Over
al die dingen kan te zijner tijd gesproken worden. In een
courantje, dat spreker van de week kreeg, las hij echter o.a.
dat de Commissie voor Georganiseerd Overleg niet over den
vorm wenschte te praten, is toch logischals men niet van
plan is een costuum te laten maken, gaat men niet over snit
en stof' praten. Dit nu acht spreker onjuist; niettegenstaande
het groote belang van den middenstand dat de salarissen op
peil blijven, zou spreker het toch gek vinden, wanneer deze
loonsverlaging niet aangenomen werd; dan zou spreken over
den vorm geen zin hebben, maar wordt dit voorstel wel aan
genomen, dan is er over den vorm toch veel te zeggen. Ook
sprekers voorstel is misschien niet volmaakt, maar hij acht
het toch beter dan dat van het College, al is dat ook niet
verwerpelijk. Door sprekers voorstel worden de hoogere sala
rissen zwaarder belast, hetgeen ook logisch is; neemt men
iets meer af van een salaris van 5.000.dan haalt men
van de weelde van dien persoon af. Men kan zeggenIemand
met een dergelijk salaris heeft verplichtingen aangegaan; hij
kan b.v. een huis gekocht hebben en daarop hypotheek ge
nomen en nu kan hij misschien de verplichte aflossing niet
voldoen door de salarisverlaging. Dit is voor spreker op het
oogenblik in het geheel geen bezwaar, omdat dit voor velen
geldt;in dergelijke omstandigheden verkeeren vele winkeliers
en zakenmenschen, die dan noodgedwongen een compromis met
hun geldgevers moeten trefïen. Sprekers voorstel bedoelt dus
af te halen van de weelde van de hoogere salarissen en de
lagere zooveel mogelijk op peil te houden; daardoor benadert
men zooveel mogelijk de gelijkstelling.
Zij, die na 1924 aangesteld zijn, zullen met sprekers voorstel
op dit oogenblik iets beter af zijn dan zij, die vóór 1924 aan
gesteld zijn, maar daartegenover staat, dat anderen, die vóór
1924 aangesteld zijn. het altijd beter hebben gehad; dat blijft
ongeveer hetzelfde. Het is niet sprekers bedoeling om te zeggen,
zooals de heer Kuipers nu veronderstelt: als de een het slecht
heeft, moet de ander het ook maar slechter hebben; dat komt
hierbij nergens te pas. Laat de S.D.A.P., die altijd voor de
tribune en voor de courant spreekt, eens aan de menschen
op de tribune vragen, wat vandaag beter is, een goed be
zoldigde betrekking in het particulier bedrijf of een baantje
aan de gemeente; dan zou ieder het laatste kiezen. In het
Georganiseerd Overleg is spreker van alle kanten aangevallen,
Gemeentebegrooting Algcmeene Beschouwingen.
(Bergers e.a.)
omdat hij gezegd heeft, dat het gemeentepersoneel in de vette
jaren verkeerde. Spreker heelt daarmede echter bedoeld, dat
zij in de vette jaren verkeerden, omdat zij een gevestigde
positie hadden, hetgeen men in het particuliere bedrijf niet
heeft. Onlangs heeft spreker een geval meegemaakt van een
boekhouder, die, na 25 jaren dienst bij één patroon, ontslagen
werd; als men goed oppast, heeft men daarvan bij de gemeente
geen last; dat is dus een voordeel. Spreker wil daarmede niet
zeggen, dat de loonen laag moeten zijn, maar wanneer de
nood dringt en men moet geld hebben, dan zit er niets anders
op. Waar het geld er zijn moet en spreker geen andere baten
kan aangeven, gaat hij geheel mede met loonsverlaging, al
hoewel het hem natuurlijk zeer doet.
Spreker zou toch willen aanraden, om niet te zeer uit de
reserves te putten; wanneer men geld opneemt, dit geldt
zoowel voor het particuliere bedrijf als voor de gemeente, dan
moet men daarvoor rente betalen; dit wordt een vaste uit
gave en elke vaste uitgave moet men zooveel mogelijk trachten
te vermijden. Elke leening, die niet noodig is, moet men zoo
lang mogelijk achterwege laten. Iets anders is het, wanneer
het dient voor productief werk, dat nu voordeelig gedaan kan
worden en waarmede men tevens de menschen van de straat
kan houden. De heer Kuipers weet dit zelf ook wel; die is
zelf ook in gemeentedienst geweest. Zou hij willen ruilen met
de menschen van zijn leeftijd, die hard gesjouwd hebben, maar
geen pensioen krijgen? Hij zal nu zeggen, dat hij het zelf
betaald heeft; dat is zoo, maar zijn salaris was toch van dien
aard, dat hij er van leven kon. Spreker hoopt, dat er voor
ieder een verzekering voor den ouden dag zal komen, staats
pensioen.
De Voorzitter deelt mede, dat zijn ingekomen twee moties
van den heer Bergers (Nis. 73 en 74), luidende:
»De Raad van oordeel dat het noodzakelijk is op de loonen
en de salarissen van het gemeente-personeel een korting toe
te passen tot een bedrag ongeveer gelijk aan hetgeen door
het College van Burgemeester en Wethouders wordt voor
gesteld,
gaat over tot de orde van den dag."
en
»De Raad van oordeel,
dat de in het voorstel van Burgemeester en Wethouders
voorgestelde korting niet naar evenredigheid of draagkracht
op de loonen en salarissen wordt gelegd,
Spreekt als zijn wensch uit:
a. dat de pensioenaftrek voor het geheele personeel wordt
gebracht op 3| en dat het bedrag dat dan noodig zal zijn
om het begrootingsevenwicht te handhaven zal worden
gevonden door verhooging van de bestaande op 1 Mei 1932
ingevoerde korting met dien verstande dat in geen geval
loonsverhooging moge plaats hebben.
b. dat daarmee gepaard gaat een verhooging van den
kindertoeslag zooals voorgesteld in het voorstel van B. W."
Deze moties worden voldoende ondersteund en maken der
halve een onderwerp van beraadslaging uit.
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt besloten
deze moties te bespreken bij de Algemeene Beschouwingen.
De heer Coster sluit zich aan bij de hulde, welke het
College van Burgemeester en Wethouders in de sectie
vergaderingen is gebracht voor het sluitend maken van de
begrooting.
Spreker onderscheidt drie soorten van subsidies: nood
zakelijke, wenschelijke en onnoodige. Het subsidie ter onder
steuning van plaatselijke drankbestrijdersvereenigingen be
hoort tot de laatste soort, waarom spreker er tegen is.
Ook de geheelonthouders kan men in drie groepen ver-
deelen: personen, die zich zelf tot geheelonthouding ver
plichten, personen, die geheelonthouder zijn op voorschrift
van den medicus en personen, die gedwongen worden geheel
onthouder te zijn door hun voorgeschreven aansluiting by
de Orde van de Goede Tempelieren, dus gedwongen worden
tot iets, waarmede zij niets te maken willen hebben en
waartegen zij een afkeer bezitten.
De eerst bedoelde geheelonthouders zijn 50 jaar te laat
geboren, want 50 jaar geleden was er een breed terrein,
waarop zij goed werk konden verrichten. Nu kunnen zij
alleen tentoonstellingen, propaganda- en feestavonden orga-
niseeren en het subsidie in de wacht sleepen.
In 1924, toen de S. D. A. P. schriftelijk gedwongen werd
het tapverbod, dat zij zelf in den gemeenteraad had voor
gesteld, mede te helpen opheffen, zeide de heer van Eek:
zelfopvoeding is de beste opvoeding. In dien tijd schreef De