DINSDAG 14 FEBRUARI 1933. 65 Gemeentebegrooting Algemeene Beschouwingen. (Bosman.) dat de personeelsbezetting groot genoeg is, zoodat tijdelijke krachten niet noodig zijn, maar dan zou daaruit volgen, dat men ook met minder personeel toe kan. Spreker beveelt den Wethouder de bestudeering van dit interessaute onderwerp, dat geheel in diens lijn ligt, ten zeerste aan. Is spreker van meening dat men tot dekking van het te kort der begrooting niet zijn toevlucht mag nemen tot de reserves der Lichtfabrieken en dat men dus alleen mag be schikken over het inkomen van de gemeente, maar niet over haar vermogen, dan wil spreker toch een uitzondering maken voor de reserve van het grondbedrijf, indien daar tenminste voldoende reserve aanwezig blijft. De gemeente heeft zijns inziens het recht, de rentevergoeding dan terug te houden. Voorzichtigheidshalve hadden Burgemeester en Wethouders een nieuwe begrooting van het grondbedrijf moeten opmaken. De aanwezige onderpanden, waarvan de waarde in den loop der jaren sterk is gedaald, had men opnieuw moeten laten taxeeren. Eerst dan zou men zekerheid hebben of het bedrag van 80.000.gemist kon worden. Men heeft zich daarvan zoo ver spreker weet, niet vergewist. Intusschen meent hij, dat er alle reden is aan te nemen, dat er voldoende reserve overblijft. Gaat het echter wel aan, het geheele winstsaldo van 1931 nu te gebruiken voor dit ééne jaar, terwijl men zeker weet, in komende jaren niet meer de beschikking over dergelijke meevallers te zullen hebben. Zou het niet voorzichtiger zijn thans een deel er van te gebruiken en het restant te reser veeren voor een volgend jaar, dat voor de financiën der ge meente stellig een niet minder rampzalig jaar zal zijn. Als men thans het geheele saldo gebruikt, hoe zal men dan het volgende jaar de begrooting sluitend moeten maken? Óp die vragen zal het antwoord niet gemakkelijk te geven zijn. Het maakt op spreker den indruk, dat men op licht zinnige wijze getracht heeft voor dit jaar een sluitende be grooting te maken, indien al van een sluitende begrooting gesproken mag worden. Het valt toch niet te ontkennen, dat die zoogenaamde meerdere winst van de Lichtfabrieken, die daartoe ook diende, zuiver fictief is. Al neemt de Raad ook dezen post met groote meerderheid aan, dan is spreker over tuigd, dat Gedeputeerde Staten hem niet zullen goedkeuren. Op deze wijze zal de gemeente de begrooting naar het hem voorkomt niet in veilige haven kunnen brengen. Had men eenige aanwijzingen, dat volgende jaren zooveel beter zouden zijn, dat de baten dan grooter zouden worden, dan zou men nog iets door de vingers kunnen zien, maar het ziet er juist heel duister uit, op meevallers valt niet te hopen. De toestand in de industrie ziet er bijna hopeloos uit. In het buitenland mag men hier en daar misschien eenige op leving bespeuren, daarvan is hier geen sprake. Een van de oorzaken der groote werkloosheid is, dat de loonen hier te lande te hoog zijn. De hoogte van het loon, dat betaald kan worden, wordt bepaald door het buitenland; de aanslag op de loonen, zooals men dat graag noemt, heeft allang plaats gehad, n.l. door het buitenland. Het is niet mogelijk in Nederland een hooger loonstandaard te handhaven dan in het buitenland; men kan het wel probeeren, maar het zal toch niet gelukken. Met de hoogte van het loon hangt ver moedelijk zeer sterk samen de werkloosheid. Prof. Verrijn Stuart, een welbekende persoonlijkheid op economisch gebied, beschouwt het werkloosheidsvraagstuk geheel als een loon- vraagstuk en komt ook tot de conclusie, dat de loonen hier te hoog zijn, wat ook wel blijkt uit de middelen, waarmede men zich in Nederland tegen het buitenland trachtte beschermen; al die contingenteeringswetten zijn natuurlijk niet anders dan pogingen om Nederland te beschermen tegen invoer. Nederland met zijn dichte bevolking is natuurlijk aangewezen op uitvoer vooral van landbouwproductenhet wordt daarin naar alle kan ten door beschermende wetten bemoeilijkt, maar een beletsel zijn ook de te hooge loonen in vergelijking met het buitenland. Fabriekconcerns, die hier te lande hun hoofdbedrijf hebben, maar daarnaast fabrieken in het buitenland hebben gesticht, omdat door invoerrechten hun afzet aldaar verloren dreigde te gaan, kunnen thans goedkooper in hun buitenlandsche fabrieken produceeren, dan hier te lande. Op het oogenblik ziet men dus precies het omgekeerde van vroeger; die buiten landsche fabrieken kunnen goedkooper werken dan de fabrieken hier te lande; men legt daarom het bedrijf hier te lande ge deeltelijk stil en de dochterfabrieken in het buitenland voeren hier in het land in. Dit beteekent, dat men in het buitenland de menschen te werk gaat stellen om ze hier te ontslaan; want men kan vanuit het buitenland Nederland goedkooper bedienen, dan in het land zelf. Dat is het gevaar van de te hooge loonen, vergeleken bij de buitenlandsche; zij zullen op den duur toch niet ge handhaafd kunnen blijven. Gemeentebegrooting Algemeene Beschouwingen. (Bosman.) Ons land heeft in dit opzicht een interessant verleden. Het heeft vroeger ook een tijd doorgemaakt, dat de productie kosten te hoog waren. Dit was in het begin en het midden van de vorige eeuw, toen onze industrie gedurende 40 a 50 jaar op een zeer laag peil stond. De oorzaak daarvan was de toepassing van de stoommachine in de bedrijven in het buitenland. Niet alleen de arbeiders, maar ook de patroons waren in ons land sterk gekant tegen invoering van de stoommachine; men meende, dat wij er hier wel buiten konden. In de 17e en 18e eeuw stond de Hollandsche industrie bovenaan. Geen betere schepen dan die, in Holland gebouwd. Holland zaagde hout voor plaatsen buiten zijn grenzen. De Hollanders waren ook bekende pompenmakers. Het verkeers wezen (vervoer per diligence en per schuit) was uitstekend. Het was een tijd van grooten bloei. Toen kwam de tijd van de stoomkracht. Van de invoering der stoommachine hier te lande ver wachtten zoowel patroons als arbeiders werkloosheid en verlies van kapitaal. Tevergeefs deed Koning Willem I allerlei moeite om handel en industrie tot beter inzicht te brengen. Men bleef er afwerend tegenover staan. Met het resultaat, dat men in Holland met verouderde inrichtingen bleef werken. De productiekosten werden daardoor gaandeweg veel te hoog. Die achterstand is bijna een halve eeuw blijven bestaan, terwijl de ons omringende landen een tijdperk van bloei doormaakten. Wij dienen er dus wel voor te waken, dat thans niet opnieuw, door te hooge loonen, onze industrie ten achter raakt en tegen het buitenland niet meer op kan, waardoor de werkloosheid permanent wordt in ons land. De werkloosheid is een der oorzaken, waardoor het met de gemeentefinanciën hopeloos vast zal loopen. Wat geschiedt in het belang van de bestrijding der werkloosheid, komt ten voordeele van de gemeentefinanciën. De gemeente heeft het wel eenigermate, maar toch ook maar zeer weinig in de hand, de werkloosheid te beperken door middel van werk verruiming en werkverschaffing. Aangezien reeds de noodige middelen ontbreken ter uit voering van plannen, die reeds door den Raad waren aan genomen, maar om die reden door Gedeputeerde Staten niet zijn goedgekeurd, kan men de mogelijkheid van bestrijding der werkloosheid door middel van werkverruiming wel af schrijven. Dan blijft alleen de mogelijkheid van werkver schaffing, indien daarvoor natuurlijk het Rijk een deel bijbetaalt. Werkverschaffing zal natuurlijk ook bijdragen tot vermindering van den werkloozensteun. Het is dus voor de gemeente een veel goedkooper weg dan werkverruiming en daarom acht spreker het op het oogenblik voor de gemeente ook den eenigen weg. Elk object leent zich daarvoor natuurlijk niet even goed men dient bij voorkeur die objecten te kiezen, waarbij veel handenarbeid verricht moet worden in verhouding tot de totale kosten en met het oog daarop noemt spreker de sport terreinen. Over het nut daarvan kan men verschillend oor- deelen; spreker blijft het bezit van goede sportparken van groot belang voor de gemeente vinden; men ziet ook hoe langer hoe meer in verschillende gemeenten sportparken aan leggen. In Leiden wordt ook hoe langer hoe meer aan sport gedaan; ondanks het gemis aan goede sportterreinen neemt het aantal sportvereenigingen elk jaar toe. Nu ligt het toch wel eenigszins op den weg van de gemeente om aan die pogingen de hand te reiken en om zoo mogelijk die vereenigingen te helpen aan sportparken, mits dit de middelen der gemeente niet te boven gaat, even goed als men den laatsten tijd bezig is met den aanleg van kinderspeelterreinen. Het zijn toch ook allemaal nuttige dingenzij mogen dan een kleinigheid in aanleg kosten, doch de exploitatiekosten worden gewoonlijk door de vereeniging gedragen, zoodat deze niet ten koste van de gemeente komen. Nu is het heel moeilijk vooruit te zeggen, of die sport terreinen zich ook zullen bedruipen; in andere gemeenten is dit nog al verschillend, maar spreker heeft niet den indruk gekregen, dat het zoo erg veel zal kosten. Het is meestal de vraag, aan wien de exploitatie kan worden toevertrouwd; kan men daarvoor geschikte menschen vinden, die er de noodige liefhebberij en den noodigen slag van hebben, dan zal het wel gaan. Al dergelijke uitkomsten moet men eenigszins afwachten, of zien wat in andere plaatsen gebeurt. In elk geval kan dit toch den kop niet kosten, het gaat niet over zulke groote bedragen; mits men maar de goede wegen inslaat. Spreker hoopt, dat het College den aanleg in over weging zal willen nemen, zoodat het niet noodig zal zijn een voorstel in die richting te doen; het voorstel-van Stralen gaat al eenigszins in de aangegeven richting, maar het is gekoppeld aan zaken, waarmede spreker niet kan meegaan. Het zou volgens spreker een stap in de goede richting zijn, wanneer die sportterreinen thans in werkverschaffing zouden kunnen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 5