64 DINSDAG 14 FEBRUARI 1933. Gemeentebegrooting Algcmcenc Beschouwingen. (Bosman e.a.) den kostprijs te verlagen, want dan zouden zij ook recht op die winst gehad hebben; dan was het inderdaad winst. Spreker zou hun dan ook den raad willen geven, om te trachten dien kostprijs inderdaad te verlagen. Dat moet het algemeene streven zijn, daartoe door den nood van den tijd gedwongen. In de particuliere industrie beproelt men dat ook en over het algemeen met succes; ook in allerlei be drijven, waar men dit niet meer mogelijk achtte, is men gaandeweg toch tot beter inzicht gekomen en heeft men hier en daar toch nog wel verlaging bereikt. Ook het College zal daaraan zijn krachten dienen te beproeven. Wanneerspreker ziet hoe het College getracht heeft voor 1932 en 1933 de begrootingen sluitend te maken, vraagt hij zich af hoe het dit dan wel denkt te bereiken in 1934, 1935 en 1936? In 1932 was het tekort 4 ton, in 1933 6 ton, in 1934 misschien 9 ton en daarna ruim een millioen misschienhoe stelt het College zich voor dit verlies telkens te dekken Met toestanden als de tegenwoordige gaat het toch niet aan om te zeggen ik ben voor een jaar gered, laat violen maar zorgen; een volgend jaar zullen we wel weer zien. Men moest eigenlijk een 5-jarenplan opmaken. Wil men de tering naar de nering zetten en zorgen, dat de inkomsten van de gemeente ook de uitgaven kunnen dekken, dan zijn er twee wegen, bezuiniging en vergrooting der inkomsten der gemeente. JVlaar dan moet men ook werkelijk inkomsten hebben en geen gefingeerde. Een van die mogelijkheden is belastingverhooging; een moeilijk en niet aangenaam middel, maar toch misschien noodzakelijk. Te veel moet men zich van de opbrengst ook niet voorstellen want spoedig komt men aan een grens; voert men een belasting te hoog op, dan kan men het percentage wel verhoogen, maar dan wordt de opbrengst toch niet grooter; dit is reeds zoo vaak geblekenschroeft men de vermakelijkhedenbelasting op, dan gaat de opbrengst misschien in het begin nog wel wat vooruit, maar ten slotte gaan de menschen niet meer naar de ver makelijkheden toe. Verhoogt men de personeele belasting te zeer, dan gaan de menschen in kleiner huizen wonen. Bovendien belemmeren hooge belastingen het economisch herstel, wat misschien nog het allervoornaamste is. Men kan dus niet onbeperkt de belasting verhoogen en zal het dus meer in bezuiniging moeten zoeken. Dit levert niet minder moeilijkheden op. Is men genoodzaakt over werkelijk groote bedragen te bezuinigen dan zal men stuiten op veler bezwaren en daar bij ook heel veel leed veroorzaken. Toch zullen de tijden daartoe dwingen en dan was het verstandiger geweest als men reeds in 1931 en 1932 was begonnen met hier en daar te bezuinigen; dan zou men nu niet voor zulke groote moeilijkheden staan. Die moeilijkheden zullen nog hoe langer hoe grooter worden. Inderdaad heeft het College reeds enkele bezuinigingen aangebracht, zooals het op bladzijde 7 en 8 van de Memorie van Antwoord zegt; spreker ontkent dat allerminst, maar hij acht die bezuinigingen absoluut onvoldoende. Spreker is het geweest die in de sectie heeft gezegd, den indruk te hebben gekregen of Burgemeester en Wethouders de zaak niet goed aandurfden. Daarop hebben Burgemeester en Wethouders geantwoord: »als dit lid, trots het resultaat der begrooting", zoo iets durft beweren, moet hij zelf maar eens uit den hoek komen. De woorden »trots het resultaat der begrooting" verraden, dat Burgemeester en Wethouders deze begrooting nog lang niet zoo kwaad vinden. Er spreekt een zekere voldoening uit. Zij blijken ook verder zeer inge nomen te zijn met het bereikte resultaat, want zij zeggen: »Wij aarzelen echter niet te verklaren, dat daartoe geenerlei aanleiding bestaat", waarna zij dan, na een opsomming te hebben gegeven van de maatregelen, die zij ter bezuiniging hebben genomen, besluiten met het navolgende: «Krachtigen aandrang hebben wij ook uitgeoefend op de Commissies van Bijstand en de Hoofden van Takken van Dienst. Zoo drongen wij er in een circulaire van 4 Februari 1932, welke eveneens ter kennis van de leden van den Ge meenteraad werd gebracht, met klem op aan, nauwgezet na te gaan, of de personeelssterkte niet kon worden ingekrompen, en of ook overigens niet door een economischer werking van den dienst besparing was te bereiken." En dan vinden Burgemeester en Wethouders, dat zij voor- loopig genoeg gedaan hebben en het er wel bij laten kunnen. Maar spreker vraagt zich af, of Burgemeester en Wet houders nu werkelijk iets van een dergelijken papieren vuurpijl verwachten. Is daarvan nu eenige uitwerking te verwachten? Denkt men, dat de hoofden van dienst nu in eens zullen komen met allerlei bezuiniging? Indien zij er kans toe gezien hadden zouden zij er immers reeds eerder mee aangekomen zijn. Als de circulaire inderdaad die uitwerking had, zouden Burgemeester en Wethouders hun eerder een reprimande dienen te geven, vragende, waarom zij er niet eerder mee gekomen waren. Gemeentebegrooting Algemeene Beschouwingen. (Schriller e.a.) De heer Sehüller merkt op, dat de heer Bosman zelf ook niets in de commissie heeft voorgesteld. De heer Bosman zegt, dat dit niet ter zake dienende is en hij daarover geen debat met den heer Sehüller begint. Van de uitwerking der circulaire is volgens spreker niets te verwachten, ook al omdat het zoo verbazend moeilijk is een bedrijf te saneeren. Dit geldt ook voor particuliere bedrijven, maar nog veel en veel meer voor overheidsbedrijven. Ook andere leden blijken in de secties de aandacht op dit punt gevestigd te hebben. Een van hen gaf in overweging een commissie in te stellen en haar op te dragen te onder zoeken, of op het personeel ot op andere wijze nog is te bezuinigen. Evenmin als het College gevoelt spreker iets voor een dergelijke commissie. Het is een taak, die men moeilijk aan een commissie kan opdragen. Burgemeester en Wet houders zeggen: »Wij achten dit werk trouwens de essentieele taak van het College van Burgemeester en Wethouders, dat immers is belast met het dagelijksch bestuur van de gemeente en daardoor voortdurend, ja dagelijks, in aanraking komt met alle bedrijven en diensten." Spreker erkent, dat Burgemeester en Wethouders met de bedrijven en diensten in aanraking komen, doch het blijft schrikbarend aan den buitenkant. Verder merkt het College dan in alle bescheidenheid op, dat het zich niet goed een Commissie kan denken, beter tot deze taak toegerust dan het College, tenzij men van oordeel mocht zijn, dat dit uit voor hun taak niet berekende leden bestaat. Spreker acht de leden van het College allen voor hun taak berekend en allen voortreffelijke en uitstekende menschen. Maar hij acht ze toch geen van allen de aangewezen persoon om een technisch bedrijf te saneeren. Dit kan men ook niet bereiken als men er maar even mede in aanraking komt; daarvoor heeft men zeer speciale menschen noodig, die al hun tijd moeten kunnen besteden om van het bedrijf studie te maken en om daarna met voorstellen te kunnen komen. Dergelijke krachten zijn buitengewoon dun gezaaid; slechts enkelen beschikken over het noodige inzicht en de vereischte tact en kunnen na voldoende bestudeeren een goed project tot saneering maken. Het zal dus wel heel moeilijk zijn, zoo iemand te vinden, er zijn er maar weinig, maar zij zijn toch te krijgen. Wanneer het College nu de beschikking kon krijgen over zoo iemand, dan zou een aanmaning aan de hoofden van dienst wel uitwerking kunnen hebben, want dan zou het College hun kunnen opdragen met een plan tot bezuiniging te komen en er aan toe kunnen voegen de woorden: als gij dat niet kunt, zal ik een ander in uw plaats stellen, die het wel kan. Dan krijgt men een sterken aandrang tot bezuiniging, nu krijgt men die niet; door circulaires en briefjes, zonder der meer, bereikt men niets. Men kan in dat opzicht nog wel iets leeren van Rusland; daar ziet men wel kans om over heidsbedrijven te saneeren. Beschikt men over een bekwame kracht, dan zal men ook hier zien, dat men wel wat bereikt. Een andere zaak, waarop ook wel te bezuinigen is, is een die geheel ligt op den weg van den Wethouder van Financiën. Het betreft de personeelsverzekering. Het gemeentepersoneel is verzekerd tegen ongevallen en ziekte; volgens de Ziektewet kan men volstaan met bij ziekte 80% van het loon uit te betalen; die wet stelt karenz-dagen vast en opent de moge lijkheid de premie tot maximaal 1 van het loon op het personeel te verhalen. De gemeente heeft ook hier een zekere royaliteit betracht en gemeend niet 80, maar 100% te moeten uitbetalen; van die karenz-dagen heeft ze zich niets aange trokken en zij heeft ook niets willen weten van verhaal van premie op het personeel. Dit kost natuurlijk daardoor iets meer aan de gemeente dan volgens de wet vereischt wordt. Daarop zou dus te bezuinigen zijn door eenvoudig de wet na te leven. Maar daarin schuilt het eigenlijke kwaad niet. In het particuliere bedrijf komt men met 2% royaal uit. Spreker- heeft toevallig de balans van zoo'n ziekenkas bij zich, die geheel door de arbeiders wordt beheerd; zij hebben in die paar jaren een aardig kapitaal overgehouden. Door de fabriek zoowel als door de arbeiders wordt 1 betaald. Wat over gehouden wordt, dient voor vorming van reserve kapitaal. Zij hebben nu al 8.000.a 10.000.aan reserves gevormd. Spreker kent de ziektecijfers van het gemeentepersoneel van Leiden niet. Maar volgens een bericht in de dagbladen bedroeg in Amsterdam bij het personeel in vasten dienst van de gemeente het ziekte-percentage ruim 6.9%. Waar dus een bedrijf, ingesteld op de bepalingen der Ziektewet, een percentage had beneden 2 klimt men bij veronachtzaming van deze bepalingen op tot het percentage 7. Men heeft daar dus 5% van het personeel geregeld meer buitendienst. De gemeente heeft dus ook de kosten te dragen voor ver vanging met tijdelijk personeel. Het is echter ook mogelijk,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 4