DINSDAG 14 FEBRUARI 1933.
63
Gemeentebegrooting Algemeene Beschouwingen.
(Beekenkamp e.a.)
»Een verstandig mensch zal er eenig vakbondsbestuur geen
grief van kunnen maken, dat het de loonsverlagingen niet
geheel heeft kunnen keeren: bij internationale verkeersbe-
lemmeringen, dalende prijzen en stijgende werkloosheid is dat
onmogelijk."
En voorts:
»Doch wel zij de vraag gesteld, of in alle kringen onzer
beweging het besef bestaat, dat handhaving van het levens
peil der arbeiders niet synoniem is met handhaving van het
geld loon; noch dat verdediging van dat levenspeil alleen in
verdediging van het geldloon haar uitdrukking behoeft te
vinden. In een tijd, waarin inflatie niet tot de onmogelijk
heden moet worden gerekend, is het doordringen van dit
besef een noodzakelijkheid."
Toen Dr. van Es gisteren den Engelschen premier Mac Donald
citeerde, werd deze vroegere partijgenoot van de heeren
sociaal-democraten onmiddellijk gedesavoueerd door de mede-
deeling: »die man is reactionriair geworden". Spreker heeft
daarom opzettelijk een citaat genomen van iemand, die wel
behoort tot de leden van de S. D. A. P., den heer Boekman,
hoofdredacteur van De Sociaal-Democraat, wiens naam gister
avond nog in Het Volk prijkte als candidaat voor het partij
bestuur en die door de afdeelingen der S. D. A. P. vrijwel
unaniem candidaat is gesteld als hoofdredacteur van De
Sociaal-Democraat.
Geen loonsverlaging, zegt de heer van Eek, maar hij en
de heer Verweij hebben gisteravond niet gezegd, wat zij wel
willen. Gelukkig is de heer van Eek niet gekomen met een
plan als dat van den heer Oudegeest. Men zou wellicht anders
in den Raad hetzelfde beleefd hebben als in de Tweede Kamer
is geschied, waar de fractieleider het niet de moeite waard
vond het plan van den heer Oudegeest te verdedigen.
De heer van Eek zei: wij dragen eigen verantwoordelijk
heid. In tegenstelling met de S. L). A. P. wil de rechterzijde
de verantwoordelijkheid dragen voor het volksgeheel en niet
alleen voor een klasse, een deel. Zij weet, dat het volk een
organische eenheid is en dat als een lid lijdt, alle leden lijden.
Moge de S. D. A.P. eens inzien, dat zij beter zou doen
met mede te werken aan het algemeen belang! Wanneer
men aan de bevordering daarvan medewerkt, zal ook het
proletariaat daarbij gediend zijn. Doet men het niet, dan is
het noodwendig gevolg, dat de belangen van het proletariaat
door financieele moeilijkheden in het gedrang komen en de
autonomie bedreigd wordt.
De anti-revolutionnairen willen die autonomie handhaven
en daarom is het noodig verantwoordelijkheid te gevoelen;
daarvoor is noodig: handhaving van de wettelijk aan de
autonomie gestelde grenzen.
De anti-revolutionnairen kiezen daarom positie tegen elke
aantasting er van, die zij principieel onjuist achten. Zij pro
testeeren ook tegen de voor het proletariaat en het gemeenebest
verderfelijke politiek van de S. D. A. P., die zij disqualificeeren
als hebbende gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef.
De heer Bosman wenscht in de eerste plaats een enkel
woord te zeggen over de begrooting.
Burgemeester en Wethouders stonden dezen keer vooreen
zeer moeilijk vraagstuk; de tijden zijn zeer ongunstig voor
het sluitend maken van de begrooting. In moeilijke tijden als
deze is men daarom nog eerder dan anders geneigd zijn mede
werking te verleenen en daarom spijt het spreker, dat zijn
woorden voortdurend niet anders dan critiek zullen bevatten
op het werk van Burgemeester en Wethouders.
Burgemeester en Wethouders zijn er zijns inziens op een
zeer ongelukkige manier in geslaagd, of eigenlijk niet in ge
slaagd het deficit van de begrooting voor 1932 te dekken, in
de eerste plaats vestigt spreker de aandacht op den post:
meerdere winst van de lichtfabrieken, welke een geheel ge
fingeerde winst is.
Het is eenvoudig een boekwinst. De werkelijke winst van
de lichtfabrieken is reeds voor 100 geïncasseerd. Het is
een dwaasheid te zeggen, dat deze fabrieken nog 100.000.
meer winst hebben gemaakt. Verder bestaat de dekking van
het tekort op de begrooting 1932 geheel uit reservefondsen
en spreker is het absoluut niet eens met sommige raadsleden,
die beweren, dat die reserves daarvoor bedoeld waren; neen,
die dienen niet voor ongedekte tekorten op de begrooting,
maar voor de fabrieken zelf, wanneer daar b.v. eens een
accident gebeurt; die dienen verder als onderpand voor de
schulden door de gemeente aangegaan; ze dienen voor het
crediet van de gemeente, maar zeker niet om ze op te
soupeeren; men mag het vermogen der gemeente niet aan
tasten. Bij een begrooting moet men zorgen, dat de uitgaven
gedekt worden door inkomsten.
Bij het sluitend maken der begrooting 1933 treft men op
nieuw weer een post aan van 96.000.die weer geheel
Gemcentebegrooting Algemeene Beschouwingen.
(Bosman e.a.)
fictief is; dien noemt men wel extra-winst van de Licht
fabrieken, maar die winst bestaat niet; die bestaat alleen
maar op papier en in de verbeelding. Voor het sluitend maken
van de begrooting 1932 en 1933 wil men het tekort van
bijna een millioen grootendeels dekken uit de reserves, dus
uit het kapitaal van de gemeente, dat men op die manier
dus opsoupeert. Daardoor verdwijnt ook een inkomstenpost
voor de gemeente voor latere jaren, want het kapitaal van
de gemeente, dat op die manier verdwijnt, leverde rente op.
Door het aldus sluitend maken der begrooting verdwijnt dus
voor goed ook een inkomstenpost van 40.000.a 5(5.000.
per jaar voor de gemeente. Het staat vrijwel daarmede gelijk,
dat de gemeente het tekort op de begrooting tracht te
dekken met geleend geld; het maakt in wezen toch geen
verschil, of men zijn vermogen verbruikt, waardoor men ook
zijn inkomsten daaruit verliest, dan wel of men leent, met
dat vermogen als onderpand; waardoor renteschuld ontstaat.
Thans iets over de fictieve winst van de Lichtfabrieken,
die men natuurlijk verkregen heeft door te gaan peuteren
aan de posten op de balans. Verlaagt men op de balans de
afschrijvingen, dan stijgt natuurlijk vanzelf het winstcijfer,
niet de winst. Nu zou het mogelijk kunnen zijn, dat het af
schrijvingspercentage te hoog was en er dus reden voor ver
laging bestond. Afschrijving is een compensatie voor den achter
uitgang in geldswaarde van machines en gebouwen, slijtage,
verouderen, enz.; het is een verliespost, dien men gewoon is
te begrooten door een zeker percentage van de aanschatfings-
kosten. De grootte van het percentage hangt eenigszins van
het soort bedrijf af. Het afschrijvingspercentage bij de Licht
fabrieken bedraagt 6 dat te laag bleek te zijn, en daarom
werd aangevuld door een storting van 2% in de vernieuwings
fondsen.
In hun geleidebrief van Burgemeester en Wethouders
schrijven de Commissarissen van de Lichtfabrieken, dat het
afschrijvingspercentage reeds aan den lagen kant is en dat
daaraan dus niet geraakt mag worden, want, zou men het te
laag stellen, dan zou men winst boeken, die niet gemaakt is.
Niettemin verlagen Burgemeester en Wethouders toch de
afschrijving.
De heer Goslinga merkt op, dat Burgemeester en Wet
houders het juist niet doen.
De heer Bosman zal aantoonen, dat Burgemeester en Wet
houders het wel doen. Burgemeester en Wethouders schrijven
het zelf in de toelichting; wel niet, dat zij het «percentage",
maar wel, dat zij de afschrijving verlagen, wat toch op het
zelfde neerkomt. Spreker dacht eerst, dat het alleen een vinding
was van Burgemeester en Wethouders, maar tot zijn groote
verbazing heeft hij, den brief van de commissarissen verder
lezende, bemerkt, dat laatstgenoemden er eigenlijk zelf het
initiatief toe genomen hebben. Zij stellen voor een andere
wijze van boeken in te voeren, die dan ten slotte moet uit-
loopen op verlaging van de afschrijving.
De heer de Reede verzet zich tegen de veranderde wijze
van boeken, spreker staat er tamelijk neutraal tegenover.
Maar onverschillig of de voorgestelde wijziging goed of niet
goed is, het vooropgezette doel mag nooit zijn te raken aan
de afschrijving van het bedrijf, die men onveranderd moet
laten. Indien die door de veranderde wijze van boeken kleiner
zou worden, zou men op een andere wijze weer voor aanvulling
moeten zorgen, want de afschrijving vormt den verliespost,
die het waardeverlies weergeeft op gebouwen en machines
en waarvan de grootte niet afhangt van de wijze van boeken.
De Wethouder ontkent nu, dat het hier zou zijn geschied,
maar men kan geen grootere winst calculeeren, wanneer men
niet gelijktijdig den verliespost op de een of andere manier
kleiner maakt.
De verbazing stijgt ten top, wanneer men dan verder in
den geleidebrief nog leest, dat men zoodoende den kostprijs
verlaagt, ledereen gevoelt hier toch wel den tastbaren nonsens,
dat men door een veranderde wijze van boeken den kostprijs
van het fabrikaat zou kunnen wijzigen. Dat een boekhouder
van een pannenfabriek bijvoorbeeld door een andere wijze
van boekhouden er in zou kunnen slagen den kostprijs van
een pan te verlagen van 20 cent op 16 cent! Hoe is het
mogelijk, dat de commissarissen zoo iets kunnen neerschrijven,
en dat Burgemeester en Wethouders het klakkeloos overnemen.
Natuurlijk kan een goede boekhouding wel eens den weg
aangeven, waardoor men tot een economischer wijze van
fabriceeren komt en dus tot een lager kostprijs, maar de
boekhouder kan door een andere boekhouding onmogelijk den
kostprijs verlagen. Kon hij dat, wat zou het een eenvoudig
middel zijn om door de crisis heen te komen.
Het zou zeker gelukkig en nuttig zijn geweest, indien
Burgemeester en Wethouders er inderdaad in geslaagd waren