DINSDAG 14 FEBRUARI 1933.
71
Gemeentebegrooting Algemeene Beschouwingen.
(Wilbrink e.a.)
zijn de reserves van de stichtingen en van de fabrieken er
tot dekking van het tekort van de gemeentekas. Daarmede
is spreker het niet eens, z. i. dienen de reserves van de Licht
fabrieken er voor om de stooten, die zulk een bedrijf in dezen
tijd van malaise kunnen treffen, op te vangen. Het is toch
in het geheel niet denkbeeldig, dat die reserves noodig zullen
zijn, hetzij wegens vernietiging van machines (door een ongeluk)
hetzij wegens vervanging van machines door goedkoopere,
hetzij wegens een algemeene verlaging van het levenspeil,
waarmede die fabrieken dan zeer zeker zullen moeten mee
gaan en eigenlijk een voorbeeld geven. Spreker kan, mag en
wil ze dus ook niet beschouwen als een algemeene bedrijfs-
reserve voor de gemeentekas.
Spreker is het met de argumentatie van het voorstel-van Eek
tot verleening van een subsidie aan de draukbestrijders-
vereenigingen volkomen eens. De heer Coster acht de drank
bestrijding absoluut niet noodzakelijk, maar door de werk
zaamheid van de drankbestrijdersvereenigingen is het gelukkig
zoover, dat veel minder sterke drank gebruikt wordt en in
elk geval veel minder openbare dronkenschap wordt gezien
dan vroeger; dit is een zeer groot voordeel voor de gemeen
schap; daarvan trekt deze op het oogenblik profijt. Waar de
gemeenschap aan die organisaties zooveel te danken heeft,
had het College alleen al uit een gevoel van piëteit dit
subsidie niet geheel moeten schrappen. Die arbeid is ook in
dezen tijd nog nuttig, om hen, die helaas aan den drank zijn
verslaafd, te steunen en te helpen om van die drankellende
verlost te worden.
Spreker wil echter hetgeen zeker ook de drankbestrijders
vereenigingen zullen willen tegemoetkomen aan het bezwaar,
dat de verschillende subsidies aan de gemeentekas bepaalde
eischen stellen, en stelt daarom voor aan de plaatselijke
drankbestrijdersvereenigingen een subsidie van 300.te
verleenen. De gemeentekas kan deze uitgave in het belang
van de organisaties, die te allen tijde nuttig werkzaam zijn
geweest, wel dragen.
Spreker heeft vanmiddag over de voorstellen van de S.D. A. P.
niet veel gezegd, nog minder ze bestreden. Hij ziet daarvan
ook niet het nut of de noodzakelijkheid in. De heeren van Eek
en Verweij hebben zeer duidelijk verklaard, dat zij hier niet
zijn gekomen om in de allereerste plaats het gemeentebelang
te dienen, maar wel om te arbeiden voor de ontwikkeling
van de socialistische maatschappij. Men kan hun het geloof
in die maatschappij niet ontnemen en spreker zal daartoe
dan ook geen poging doen. Spreker heeft van die socialistische
maatschappij niet die groote verwachtingen als de genoemde
heeren.
Spreker gelooft, dat men geroepen is om naar de gaven
en de krachten, waarover men beschikt, te trachten de maat
schappij in stand te houden en haar organen zoo goed mogelijk
te doen functionneeren.
Waar de Raadsleden ten opzichte van het gemeentebestuur
zich hun taak hebben zien toegewezen, hebben zij gezamenlijk
hun krachten in te spannen, niet om te ijveren voor een of
ander ideaal, dat niet bereikt kan worden, maar om te waken
voor de belangen van de burgers dezer gemeente en in het
bijzonder de belangen van de sociaal minder goed gesitueerden
zoo goed mogelijk te behartigen.
De heer van Stralen constateert, dat bij de behandeling
van deze begrooting speciaal over de afdeeling Sociale Zaken
en den Wethouder, die aan het hoofd daarvan staat, is
gesproken.
Zoowel van de zijde der Katholieke fractie als door den
heer Wilbrink is tegenover dezen Wethouder stelling genomen.
Men verwijt hem, dat hij te weinig soepel is, te veel minis-
tertje wil spelen.
Spreker is het met die klachten op zichzelf eens. Hij vindt
den tegen woordigen Wethouder van Sociale Zaken een van
de ongeschiktste personen op deze plaats, niet wat betreft
zijn bekwaamheden, waaraan spreker niets wil afdoen, maar
wel wat aangaat zijn sociaal inzicht. Het sociaal gevoel
ontbreekt te veel bij dezen Wethouder, hetgeen op zichzelf
zeer jammer is, omdat men op deze plaats iemand moet
hebben, die warm voelt voor de sociale voorzieningen.
Sprekers indruk en ook zijn ervaring is, het spijt hem
het te moeten zeggen, dat deze Wethouder niet voldoende
die qualiteiten bezit, die hem geschikt zouden maken voor
een goede uitvoering van het wethouderschap voor sociale
zaken. Tot de rechterzijde zegt spreker dithet is wel eigen
aardig, dat van rechts nogal critiek wordt uitgeoefend speciaal
op dezen Wethouder; critiek op andere wethouders verneemt
men bijna niet, maar de Wethouder van Sociale Zaken moet
het bij rechts nogal ontgelden. Nu is deze functie buiten
gewoon moeilijk; de laatste jaren valt het werkelijk niet
mede om op dien post te staan. Spreker acht het echter
Gemeentebegrooting Algemeene Beschouwingen,
(van Stralen.)
toch niet toevallig, dat deze Wethouder andere politieke
beginselen heeft dan de sprekers van de rechterzijde; spreker
heeft zoo den indruk, dat met eenigen opzet de heer Goslinga
destijds de functie van Wethouder van Sociale Zaken kwijt
wilde en als zijn opvolger de heer Romijn is uitgekozen,
waarschijnlijk mede uit deze overweging, dat deze functie
niet buitengewoon dankbaar is, maar nogal eens critiek
uitlokt; het was niet onmogelijk dat, gezien de houding
zoowel van den vorigen Wethouder als van het College, de
christelijke arbeiders langzamerhand zouden gaan inzien, dat
zij met die menschen op die plaatsen toch eigenlijk te be
klagen zijn en dat hun meest billijke en rechtvaardige ver
langens onder een christelijk college, en speciaal onder een
christelijk Wethouder van Sociale Zaken allerminst tot hun
recht kwamen. Daarom heeft spreker altijd dezen indruk,
dat de heer Goslinga, die christelijke kiezers te verspelen
heeft, die functie heeft overgedaan aan den heer Romijn,
die geen arbeiderskiezers te verspelen heeft, omdat de liberale
partij die eenvoudig niet heeft. Nu vindt spreker het eenigszins
verdacht, dat door de rechtsche partijen den laatsten tijd
critiek wordt uitgeoefend op dezen Wethouder, al is spreker
het met die critiek dan in hoofdzaak eens.
De werkloosheid in Leiden is buitengewoon ernstig; op
den voorgrond moet staan op welke wijze het gemeente
bestuur maatregelen kan nemen om den grooten nood te
lenigen en de werkloosheid krachtdadig kan trachten aan te
tasten door bevordering der werkgelegenheid. De toestand is
buitengewoon donker. Einde November 1931 stonden bij de
Arbeidsbeurs ingeschreven 1959 werkloozen, op het oogenblik
bijna 4.000; rekent men de werkloozen, die zich niet bij
de Arbeidsbeurs aanmelden, mede, dan kan men wel vast
stellen, dat het aantal werkloozen in Leiden een eind over
4.000 heen is.
Blijkens de cijfers is deze werkloosheid de ernstigste, die
men sedert 1911 heeft gekend.
Alleen voor de bouwvakken stonden op 2 Februari j.l. bij
de Arbeidsbeurs te Leiden 1185 werkzoekenden ingeschreven.
Tot voor kort wenschte de Regeering geen crisistoestand voor
dit bedrijf te erkennen. Zij heelt het bedrijf eerst onder de
crisisregeling gebracht, nadat de verschillende bonden hadden
toegegeven aan den drang van den Minister om de contractueel
vastgestelde loonen tusschentijds te verlagen. De voordeelen,
die daarbij in uitzicht werden gesteld, waren o.a. het brengen
van de werklooze bouwvakarbeiders onder de crisisregeling
en het verstrekken van credieten om de bouwnijverheid
weer op gang te brengen, voor welk doel 20 millioen zou
worden uitgetrokken. Van al de toezeggingen is, met uit
zondering van de eerstgenoemde, zoo goed als niets terecht
gekomen.
De werkloosheid in de bouwvakken is in plaats van te
verminderen belangrijk toegenomen. Daarmede is het bewijs
geleverd, dat de Regeering geen ernstige voornemens had
om door middel van krachtige maatregelen de crisis in de
bouwvakken te doen verdwijnen.
Het gemeentebestuur als zoodanig kan aan het bestaan en
de verscherping van de crisis natuurlijk niet veel doen, maar
bij het nemen van maatregelen ter bestrijding van de werk
loosheid hebben Burgemeester en Wethouders naast het Rijk,
dat dit in de eerste plaats tot plicht heeft, een belangrijke
taak. Spreker aarzelt niet te zeggen, dat het College daarbij
in verzuim is gebleven.
Op blz. 66 van zijn Memorie van Antwoord zegt het
College:
»Ook ons College meent, dat het de voorkeur verdient
aan werkloozen arbeid, al dan niet bij wijze van werkver
schaffing, in plaats van geld te geven. Wij streven daar dan
ook, voor zooveel mogelijk, naar en vertrouwen hierbij de
medewerking van den Gemeenteraad te ontvangen."
Dit is een platonische verklaring, want den laatsten tijd
vielen geen ernstige pogingen van het gemeentebestuur om
de werkloosheid te bestrijden door het verschaffen van zooveel
mogelijk werk te constateeren.
Bij de behandeling van vroegere begrootingen bestreed men
zeer steik de critiek van de sociaal-democraten op de weinige
voortvarendheid van het College. Men verweet hun onbillijk
te zijn. Het College was altijd zinnende op maatregelen ter
bestrijding van de werkloosheid. Gewoonlijk las men een lange
lijst voor van werken, die in uitvoering of voorbereiding waren.
Dezen keer is het anders. Nu zijn uit de begrootingsstukken
dergelijke klanken niet tot spreker gekomen. Spreker heeft
daaruit de conclusie getrokken, die hij in de sectievergadering
heeft medegedeeld, dat het College op dit punt volkomen
passief is geworden.
Bij vroegere begrootingen zijn hier altijd twee klachten
gehoord; allereerst deze, dat zoo groote bedragen door de
gemeente moesten worden uitgegeven aan ondersteuning zonder