36 MAANDAG 13 FEBRUARI 1933. Pracadvies op motie-Elkerbout i. z. brandstoffenbuns. (Bosman e.a.) van de wijs zal laten brengen. Natuurlijk is spreker ook tegen de gewijzigde motie; hij zal ook tegen die van den heer van Stralen stemmen. De heer Komijn heeft waardeering voor de houding van den heer Eikerbout, die erkennende de juistheid van de tegen zijn motie aangevoerde bezwaren, aanvaardt het prae- advies van Burgemeester en Wethouders en de door hen voorgestelde gewijzigde redactie. Spreker waardeert de goede bedoeling van den heer Eikerbout om hier te komen tot een beslissing, die althans niet lijdt aan zulke uitwassen als bij de oorspronkelijke redactie van zijn motie zouden moeten worden geconstateerd. In de vorstperiode heeft 'het College gemeend aan de kastrekkers, die anders geen kolenbon zouden krijgen, een te moeten verstrekkenhet College heeft, in afwachting van de beslissing van den Raad, gemeend daarmede door te moeten gaan; spreker heeft deze stemming in den Raad geconstateerd en ter vermijding van de onaangename situatie, dat de betrokkenen de eene week wel een kolenbon zouden krijgen en daarna weer een week niet, zoodat zij in onzeker heid zouden leven, te dien aanzien, in het College verdedigd het voorstel om met deze verstrekking door te gaan, totdat hier in den Raad deze beslissing zou zijn gevallen. Dit is de reden, waarom die menschen het op dit oogen- blik nog hebben, en het is onjuist van den heer van Stralen om te zeggen, dat op deze wijze niets wordt bereikt. Spreker wijst er op, dat bij niet aanneming van het ge wijzigd voorstel van den heer Eikerbout uiteraard oogen- blikkelijk de brandstoffenverstrekking aan de kastrekkers ophoudt. Spreker neemt gaarne aan, dat de motie van den heer Eikerbout is ingegeven door het motief om onbillijkheden weg te nemen, maar hij vestigt er de aandacht op, dat de oorspronkelijke motie, zooals die is overgenomen door den heer van Stralen, bij de uitvoering groote onbillijkheden zou scheppen. Als men die grens van 3.niet trekt, is het gevolg, dat aan een werklooze, die aan uitkeering uit zijn werkloozenkas maximaal 26.meer ontvangt dan hij uit de gemeentelijke steunverleening zou krijgen, ook een brand stoffenbon wordt uitgereikt. Op het eerste gezicht ziet men de onbillijkheid daarvan in. Spreker erkent de nooden der werkloozen en is er voor om er zooveel mogelijk in te voor zien, maar anderzijds moet dit z. i. gebeuren naar even redigheid en billijkheid en dan kan hij als Wethouder van Sociale Zaken er niet toe medewerken, dat een categorie van werkloozen, die, doordat hun bassen hooge uitkeeringen geven, belangrijk vooruitgaan, tot 26.per week toe, er een extra kolenbon bij krijgen en hun positie tegenover die van hen, die van deze voordeelen niet genieten, nog schriller gaat afsteken. Reeds op dezen grond moet spreker de aanneming van de oorspronkelijke motie-Elkerbout ontraden. Er komt bij, dat volgens de redactie van die motie niet alleen de men schen, die geruimen tijd werkloos zijn, dien kolenbon zouden krijgen, maar het geval zich zou kunnen voordoen, dat menschen, die geruimen tijd werk hadden gehad en die, in het vooruitzicht verkeerende van den geheelen winter werk te zullen hebben, ten aanzien van de kolenvoorziening maat regelen hadden getroffen, ook een kolenbon kregen. Ten opzichte van die personen mag de gemeente alleen helpend optreden daar, waar nood moet worden gelenigd, niet in die gevallen, waarin het bestaan van nood niet kan worden aangetoond of aangenomen. Wat de woorden van den heer Bosman betreft, die trekt spreker zich uiteraard aan. Hij geeft toe, dat, wanneer hij namens Burgemeester en Wethouders maatregelen heeft te verdedigen, hij eerst goed nagaat wat zij behelzen en, als hij de billijkheid ervan inziet, met kracht de aanneming en het doorzetten ervan verdedigt, maar aan den anderen kant neemt hij het standpunt in, dat, als hij onbillijkheden in regelingen ziet, het zijn plicht is zich daartegen te verzetten en te blijven verzetten. Het betreft hier een kwestie van betrekkelijk ondergeschikt belang, n.l. een verstrekking, welke alleen plaats vindt tijdens het trekken uit de werk lozenkassen, wat maximaal vier weken is. Het is boven dien een betrekkelijk kleine categorie van personen, van wie nog slechts een deel in die omstandigheden verkeert. Het steeds fel bestrijden van voorstellen uit den Raad tot verbetering van het lot der werkloozen is zeer onaangenaam en vervelend; men heeft het gevoel, alsof ieder dit den Wethouder min of meer kwalijk neemt en hem hardheid verwijt. Daarom heeft spreker in dit geval van betrekkelijk ondergeschikte beteekenis gemeend zich niet druk te moeten maken en te moeten accepteeren het eenigszins onbillijke, dat ongetwijfeld ook in deae gewijzigde motie-Elkerbout zit; Praeadvies op motie-Elkerbout i. z. hrandstofïenbons. (Komijn e.a.) een aantal personen, wier financieele positie beter wordt, ontvangt in den vorm van dien kolenbon nog een extra voordeel; spreker misgunt hun dat niet, maar dan moet men dat voor alle categorieën trachten te verkrijgen; elke werklooze is spreker in dit opziebt even lief; wanneer hij de eene categorie een voordeel van ƒ3.per week moet geven, dan heeft de andere daarop even goed recht en dan stuit het spreker tegen de borst om zijn medewerking te verleenen aan onbillijkheden en onzuiverheden in die regeling. Spreker zal ook tegen de gewijzigde motie-Elkerbout stemmen, maar neemt het den Raad niet kwalijk, als hij een anderen kant uitgaat. De heer Eikerbout ware niet zoo spoedig overgegaan tot intrekking van zijn motie, wanneer hij niet zeker geweten had, dat deze geen kans van slagen zou hebben, hetgeen wel het geval zou zijn, bij de door het College in over weging gegeven wijziging. Bij verwerping van sprekers motie zou de tijdelijke maatregel misschien ongedaan zijn gemaakt, terwijl hij nu in een vasten wordt omgezet. Nu had men even goed de grens op 4.of 5. kunnen stellen, in plaats van op 3.maar ter vermijding van de kans, dat de motie verworpen zou worden, achtte spreker het beter de motie, door het College in overweging gegeven, direct over te nemeneen half ei is beter dan een leege dop. Volgens den heer van Stralen was nog maar een kleine stap noodig om te bereiken wat in sprekers motie werd voorgesteld. Was die stap, noodig om het College over te halen in die richting te gaan, wel zoo gering? Waar echter uit het praeadvies van Burgemeester en Wethouders blijkt, dat deze dit niet wenschen, en met een gewijzigde motie komen, ligt daarin ten duidelijkste opgesloten, dat van verwerping van sprekers motie de werkloozen de dupe zouden worden. Hoewel de heer van Stralen sprekers motie overgenomen heeft, zal spreker straks, om te voorkomen, dat de werk loozen straks van dien steun worden uitgesloten, tegen zijn eigen motie stemmen. De heer van Stralen zegt, dat de heer Eikerbout zijn motie ingetrokken heeft, omdat deze geen kans op aan neming had. Waarom niet? Van de sociaal-democratische fractie is hij zeker; als democraat in zijn kring was hij toch wel verplicht geweest om de leden van zijn en van de ge lijkgezinde andere rechtsche fracties te overtuigen, dat hetgeen hij voorstelde natuurlijk iets anders was dan wat spreker b.v. voorstelt, en goed was en waard om te worden aan genomen. Als dat niet het geval was, vraagt spreker zich af, waarom de heer Eikerbout dit voorstel dan heeft ingediend, want, als het alleen gaat om het indienen ervan en het afwachten van de eerstvolgende gelegenheid om het weer in te trekken, dan komt spreker een dergelijke wijze van doen bedenkelijk voor. Er is voor den heer Eikerbout geen enkele reden om aan te nemen, dat zijn voorstel zal worden verworpen. Er komt bij, dat in de vorige vergadering de heer Eikerbout spreker krachtig heeft gesteund in diens pleidooi om den brandstoffenbijslag algemeen te maken voor de kastrekkers, voorzoover zij later in den steun komen. Het was dezelfde heer Eikerbout, die wees op den Haag, Rotterdam, Amsterdam en andere groote plaatsen, waar de categorie van werk loozen, waarom het hier gaat, reeds lang in het bezit zijn van een brandstoffenbon. Als de heeren van de rechterzijde doen, zooals de Wethouder heeft gedaan, en zich uitsloven om te verklaren, dat zij zoo vol liefde zijn voor de werk loozen, maar een gelegenheid laten voorbijgaan om een kleine verbetering in de steunregeling, waartegen het Rijk geen bezwaar heeft, aan te brengen, dan strookt hetgeen die heeren zeggen niet precies met hetgeen zij doen. Toen de Wethouder het had over de uitwerking van het voorstel, heeft hij weer de methode gevolgd, welke altijd wordt gevolgd, als spreker een voorstel doet, dat aan het College niet welgevallig is. Hij heeft zich uitgeput in het aanvoeren van argumenten en de onbillijkheden, welke aan een dergelijk voorstel verbonden zouden zijn, en de bezwaren, welke het zou meebrengen, zoo breed mogelijk uitgemeten. Hij heeft een geval geconstrueerd van iemand, die, als hij uit zijn kas trekt, 26.in inkomsten vooruitgaat, ver geleken bij de uitkeering, welke hij uit de gemeentelijke steunverleening ontvangt, en daarna de vraag gesteldmoet zulk een man een brandstoffenbon hebben? De Wethouder weet wel, dat, indien zulk een geval al bestaanbaar is, het een op zich zelf staand geval is. Spreker kan zich niet indenken, gezien in het algemeen de grootte der uitkeeringen uit de kassen, dat de aanneming van zijn voorstel een

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 6