MAANDAG 13 FEBRUARI 1933.
35
Instelling rechtsvordering; e.a.
(Voorzitter e.a.)
IX. Voorstel tot het instellen van een rechtsvordering tegen
A. J. Rodenburg en tegen J. en A. J. Rodenburg, in zake
de betaling van huur over 1932 van de perceelen weiland in
den Stadspolder, kad. hekend gemeente Leiden, Sectie N
Nis. 178, 173, 174 en 177.
(Zie Ing. St. No. 42.)
De heer Manders geeft in overweging, dit punt te be
handelen bij hoofdstuk VII der begrooting.
De Voorzitter begrijpt niet, wat dit punt met de begrooting
te maken heeft.
De heer Manders heeft in de secties in het algemeen
gevraagd het stellen van borgen niet meer te eischen en
waar dit een bijzondere zaak betreft, acht hij het wel ge-
wenscht om dit eens meer in het algemeen te bezien en
daarvan de beslissing over dit voorstel afhankelijk te
doen zijn.
De Voorzitter zegt, dat dat iets voor de toekomst is,
wanneer men wijziging in het systeem wil brengen, maar
dan is het toch onjuist om, waar het gemeentebelang het
instellen van een rechtsvordering meebrengt, dit daarvan
afhankelijk te stellen.
De heer Manders zegt, dat men misschien dan een ander
inzicht krijgt in het belang van de gemeente.
De Voorzitter zegt, dat men naderhand misschien tot deze
wijziging kan overgaan, maar dit kan ten aanzien van dit punt
nu niet.
De heer Manders vraagt of dit punt niet aan het einde
van de agenda geplaatst kan worden.
De Voorzitter ziet daartoe geen reden, en acht het aan
gewezen het nu te behandelen.
De heer Schiiller gevoelt er veel voor dit punt aan het
einde van de agenda te behandelen, omdat hem juist voor
den aanvang der vergadering mededeelingen zijn verstrekt,
welker juistheid hij tijdens de behandeling van de begrooting
nog even wil controleeren.
De Voorzitter zegt, dat het College geen bezwaar heeft
om dit punt aan te houden totdat de overige agendapunten
zullen zijn behandeld, waartoe spreker het voorstel doet.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van den Voorzitter besloten.
X. Praeadvies op de motie van den heer Eikerbout, in
zake de verstrekking van brandstoffenbons aan hen, aan
wie door de wcrkloozenkassen uitkcering wordt verstrekt en
die daarna weder naar de steunverleening overgaan.
(Zie Ing. St. No. 35.)
De heer Eikerbout had wel verwacht, dat bij de door het
College voorgestelde wijziging van sprekers motie het bedrag
van 3.hooger zou zijn gesteld; immers, dat bedrag
geldt op het oogenblik reeds als tijdelijke maatregel en dit
wijkt wel eenigszins af van hetgeen spreker in zijn motie
heeft voorgesteld. Men zou het ook zoo kunnen beschouwen
dat, waar hier door het College een tijdelijke maatregel
getroffen is, deze door aanneming van deze motie een
permanent karakter zou krijgen en dat in het vervolg deze
personen daarvoor ook in aanmerking zullen komen. Men
kan natuurlijk over het bedrag twisten en dit willen ver-
hoogen tot b.v. 5.—. Natuurlijk behoudt men altijd grens
gevallen, ook dan. Daarom vereenigt spreker zich met het
praeadvies van het -College, trekt hij zijn oorspronkelijke
motie in en neemt hij de door het College voorgestelde
gewijzigde motie over.
Aangezien de oorspronkelijke motie van den heer Eiker
bout is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraad
slaging meer uit.
De heer van Stralen neemt de motie-Elkerbout over; spreker
had niet gedacht, dat de heer Eikerbout, die door zijn motie
toch blijkbaar een onbillijkheid heeft willen wegnemen, zoo
gauw uit den weg zou gaan voor de bezwaren van het
College daartegenhij neemt nu blijkbaar genoegen met een
toezegging van Burgemeester en Wethouders, welke al door
de feiten is achterhaald, omdat reeds sedert enkele weken
Praeadvies op motie-Elkerbout i. z. brandstoffenbons.
(van Stralen e.a.)
de categorie, welke Burgemeester en Wethouders bedoelen,
in het bezit is van een brandstoffenbon. Er blijft dus niet
veel meer over te nemen van Burgemeester en Wethouders,
maar spreker hecht wel waarde aan het voorstel van den
heer Eikerbout. Deze heeft in de vorige vergadering zijn
voorstel ingediend in verband met het adres van den Leidschen
Bestuurders Bond en spreker heeft zich daarover verheugd,
omdat hij zich er van kon onthouden een voorstel te doen,
dat in de richting van genoemd adres ging. Het spijt spreker,
dat de heer Eikerbout dat voorstel thans loslaat, want Burge
meester en Wethouders hebben in hun praeadvies betoogd,
dat een aantal menschen, die uit de kassen trokken, door
den maatregel van die drie gulden-grens reeds in het bezit
van een brandstoffenbon zijn gekomen, al was het dan bij
wijze van extra maatregel, zoodat volgens het betoog van
Burgemeester en Wethouders niet veel personen meer buiten
dezen maatregel zijn gebleven. Het zijn er wel 800, maar
volgens de berekening van Burgemeester en Wethouders
vallen er 500 ongehuwden en dergelijken af, zoodat er 300
overblijven, voor wie deze maatregel niet zal gelden, die,
al trekken zij uit de kassen, geen bon zullen ontvangen.
Waar het aantal zoo gering is, behoeft de kostenkwestie
zeker niet den doorslag te geven, te meer omdat door het
stellen van de grens van ƒ3.er grensgevallen zullen blijven
voorkomen en dus onbillijkheden zullen blijven bestaan. Het
zou daarom rationeel zijn, om dien kiemen stap verder te
doen en ook die kleine groep personen in den maatregel te
betrekken. Het zijn menschen, die soms maanden en maanden
werkloos zijn, er zijn er zelfs onder, die al jaren zonder
werk loopen. Zulke menschen moet men, naar het oordeel
van spreker, in een periode van 4 weken, als zij van de
gemeentelijke steunregeling naar hun kassen teruggaan, niet
uitsluiten van de verstrekking van een brandstoffenbon, ook
al hebben enkele gezinnen inkomsten, die den toestand minder
nijpend maken dan die is in de gezinnen, waar de inkomsten
geheel ontbreken.
Spreker heeft voor enkele gevallen berekeningen gemaakt,
waaruit blijkt, dat, voor het geval het nieuwe voorstel mocht
worden aangenomen, menschen buiten deze verstrekking
zullen blijven, die er inderdaad behoefte aan hebben.
Spreker wil nog op het volgende wijzen. De Raad heeft,
zooals indertijd werd gezegd, de Rijksregeling „noodge
dwongen" aanvaard, maar daarnaast is door verschillende
Raadsleden, ook van de rechterzijde, betoogd, dat, indien
die regeling werd aanvaard, men verplicht was, alles te doen
voor de werkloozen, wat die Rijksregeling zou toelaten. Hier
doet zich nu een geval voor, waarbij niet te duchten is, dat
van de zijde van de Regeering bezwaar zal worden gemaakt
tegen uitbreiding van de brandstoffenverstrekking tot de
betrokken personen. Het Rijk heeft geen bezwaar tegen een
bijslag ook aan deze personenalleen moet de gemeente
zelf deze kosten betalen. De Raadsleden, die zich vroeger
hierover hebben uitgelaten, krijgen hier dus gelegenheid om
te toonen, dat de door hen destijds gesproken woorden ook
inderdaad ernstig gemeend waren. Hier kan men een groep
werkloozen met een brandstoffenbon bevoordeelen, zonder
gevaar van verzet van de Regeering, hetgeen voor spreker
reden is om de jammer genoeg zoo spoedig losgelaten motie-
Elkerbout over te nemen, die spreker bij den Raad aan
beveelt, ter vermijding van onbillijke grensgevallen; er is
bovendien alles voor te zeggen om de kleine groep, die
gedurende een periode van 4 weken meer uit de kas ont
vangt dan zij uit de gemeentelijke steunverleening krijgt,
dien bon niet te ontnemen.
De heer Bosman zegt, dat de motie-Elkerbout door het
College zoo afdoende bestreden is, dat het het allerbeste
zou zijn, ze in te trekken. Spreker vond de bestrijding heel
overtuigend, en alleen het slot vrij slap; waar het College
zegt dat, als de Raad er anders over denkt, hij maar een
ander voorstel moet aannemen en dan met klaarblijkelijken
tegenzin een wijziging, die het College zelf afkeurt, voorstelt.
Zulk een weifelende houding is spreker van het College niet
gewoon, inzonderheid niet van den Wethouder van Sociale
Zaken, dien spreker hier altijd bewonderd heeft om zijn
gedecideerdheid en die daardoor bij hem den indruk heeft
gevestigd, dat hij de voorstellen altijd zeer ernstig en nauw
gezet bezag, maar dan verder ook niet gemakkelijk van zijn
standpunt af te brengen was. Nu aanschouwt spreker hier
een gemakkelijk wijken voor anderen, wat hem onaangenaam
aandoet. Deze zaak is wel niet zeer belangrijk, maar men
zal bij de begrooting misschien wel belangrijker dingen tegen
komen en dan hoopt spreker, dat de Wethouder weer zijn
oude standpunt zal innemen en, wanneer hij eenmaal een
gevestigde meening heeft, die zal verdedigen onverschillig
jegens wie, en zich niet dooreen mogelijke stemmenverhouding