MAANDAG 13 FEBRUARI 1933. 59 Gemeentebegrooting Algemeene Beschouwingen. (Verweij.) de panden alleen aan om in het bezit van den grond te komen, dan neemt spreker aan, dat er ter plaatse in de toekomst een type woningen zal worden gezet, welke de gemeente met betrekking tot de personeele belasting geen windeieren zullen leggen. Verder loopt het gemeentebestuur met het denkbeeld rond om, indien eventueel het Levendaal zou worden gedempt, daaruit in eenigerlei vorm voor de gemeente eenige winst te halen. Over dien vorm kan na de demping eens worden gepraat, maar, wil de gemeente in verband met de aanzien lijke stijging van de waarde der panden een baatbelasting invoeren, dan is spreker daar principieel niet tegen, doch dan moet er tegen worden gewaakt, dat de arbeiders, die er wonen, daarvan niet de dupe worden, doordat die belasting zou worden verhaald op de huren. Spreker heeft er op willen wijzen, dat er tegenover het bezwaren van den gewonen dienst met rente en aflossing van voor het dempen van het Levendaal op te nemen kapi taal wel voordeelen zijn aan te wijzen, welke, zoo niet in de eerste jaren, dan toch in de toekomst aan de gemeente ten goede zullen komen. De heer Goslinga voegt spreker toe, dat Burgemeester en Wethouders in de toekomst het Levendaal wel willen dempen. Spreker zou het thans willen doen, omdat er behoefte is aan de uitvoering van productieve werken en het z. i. funest is, indien de gemeente begint met op dit gebied niets te doen. De gemeente moet trachten in deze het goede voorbeeld te geven. Spreker komt thans tot het andere middel, dat Burge meester en Wethouders willen toepassen om de begrooting sluitend te maken, n.l. de vermindering van de subsidies aan tal van instellingen en vereenigingen, welke totdusverre subsidie ontvingen. Met dezen maatregel kan hij zich niet vereenigen. Hij spreekt niet over de vereenigingen en in stellingen, welke hebben te kennen gegeven op het subsidie geen prijs meer te stellen of wel met minder te kunnen vol staan, want hij wil niet aan vereenigingen een subsidie op dringen, maar het gaat om het beginsel van het zooveel mogelijk beperken of afschaffen van subsidies. Daarmede kan spreker zich niet vereenigen. Vooreerst beteekent het verlagen van dergelijke subsidies in het algemeen het volkomen lam leggen van het leven der vereenigingen, welke tot dusverre in het bezit van die subsidies waren. Het wordt hoe langer hoe moeilijker op andere wijze geld bijeen te brengen om bepaalde vereenigingen in stand te houden; ook daarbij doet de crisis zich in hooge mate ge voelen. Dit beteekent dus, dat die vereenigingen hun werk zoodanig zullen moeten inkrimpen, dat het van ondergeschikte be teekenis wordt, of opgeheven zullen moeten worden. Zou dit een financieel voordeel voor de gemeente zijn? Indien al die bemoeiingen van die vereenigingen gestaakt werden, zou aanstonds daarvoor weer een beroep op de gemeente gedaan worden, om in die eenmaal bestaande behoeften te voorzien. Deze bezuiniging is dus voor een zeer belangrijk deel illusoir. Hoofdzaak is echter, dat spreker het verkeerd acht, dat men voor het betrekkelijk geringe bedrag van 17.000.dat men hiermede voor de gemeentekas bespaart, al deze be moeiingen in de practijk onmogelijk maakt, te meer omdat deze vereenigingen uit het gemeentelijk subsidie een groot deel van hun uitgaven bestrijden. Het College gebruikt verder als middel om de begrooting sluitend te maken plaatsing van Leiden in de tweede klasse voor de gemeentefondsbelasting. In de financieele commissie heeft spreker zich destijds ook tegen dit denkbeeld verzet. Deze maatregel is op het oogenblik niet noodzakelijk, omdat er nog andere middelen aanwezig zijn. Met handhaving van Leiden in de eerste klasse, steekt net aantal opcenten hier buitengewoon gunstig af bij andere gemeentenmen zou nog wat geld kunnen halen uit verhooging daarvan, zoodat het in overeenstemming gebracht wordt met het aantal opcenten, dat in vrijwel alle andere plaatsen geheven wordt, omdat spreker het niet noodig acht een uitzonderingspositie te blijven innemen. Spreker acht echter in het minst geen termen aanwezig om, zonder toepassing van dit middel, Leiden in de tweede klasse voor de gemeentefondsbelasting te plaatsen, omdat de gevolgen van een dergelijken maatregel voor spreker ten eenenmale onaanvaardbaar zijn. Spreker wil hiermede aantoonen, dat die gevolgen zeer ernstig zijn. Men betrekt binnen deze belasting een groep van ingezetenen, welke daarvan momenteel zijn vrijgesteld. Op dit oogenblik vangt de belastingplicht voor een gehuwde aan bij een inkomen van 800.en voor een ongehuwde bij een inkomen van 700.wordt de gemeente overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders ge plaatst in de tweede klasse van de Gemeentefondsbelasting, dan worden die bedragen respectievelijk 700.en 600. Gemeentebegrooting Algemeene Beschouwingen. (Verweij.) hetgeen wil zeggen, dat men onderaan de groep van de minderdraagkrachtigen in de gemeente verschillenden in deze belasting zal betrekken. Spreker vindt dat onsociaal, zoolang er andere middelen overblijven. Maar ook al waren die andere middelen niet aanwezig, dan nog zou hij er bezwaar tegen moeten hebben, dat men bij een gehuwde met een inkomen van 15.per week in den vorm van gemeente fondsbelasting geld weg gaat halen en dat men een onge huwde, die 600.— per jaar verdient, reeds belasting plichtig maakt. Voor het argument, dat in hoofdzaak ongehuwden zullen worden getroffen, is spreker niet toegankelijk. Die ongehuwden hebben de laatste jaren bij voortduring het loodje moeten leggen, niet alleen ten aanzien van de belasting, maar ook met betrekking tot de salarisverlaging. Die ongehuwden hopen eens te huwen en, als men nu bij voortduring die categorie gaat belasten met bedragen, welke de laagste categorieën in verband met de laagte der loonen niet hebben te betalen, dan draagt dat een zeer onsociaal karakter ten opzichte van die ongehuwden. Spreker kan dan ook de plaatsing van de gemeente in de tweede klasse der gemeente fondsbelasting niet voor zijn rekening nemen. Voorts stellen Burgemeester en Wethouders salarisver min dering voor. Spreker herinnert zich nog zeer goed, dat hij lid was van de commissie ad hoe voor het herzien van de salarieering van het gemeentepersoneel en die commissie unaniem van meening was, dat in het algemeen de salarissen te Leiden niet hoog genoemd konden worden. Er is herhaal delijk geconstateerd, dat Leiden, in vergelijking met andere plaatsen, zijn personeel zeer matig bezoldigde. Er is geen sprake van, dat hier gesproken kan worden van hooge loonen van het gemeentepersoneel, integendeel, de commissie meende, dat er aanleiding was in haar rapport mede te deelen, dat er reden bestond om op verschillend gebied verbeteringen voor het personeel door te voeren, maar de tijdsomstandig heden zijn ook hier weer de oorzaak geweest, dat daarvan niets is gekomen. Vooreerst is het rapport niet verschenen en in de tweede plaats is aan de voornemens, welke indertijd bestonden, geen uitvoering gegeven. Spreker is de eerste om toe te geven, dat het verschil in pensioenheffing, dat te Leiden bestaat, een paskwil is. Tal van bezwaren zijn daartegen aan te voeren en een van de eerste dingen, welke spreker in de commissie heeft voorge steld, was dan ook het uit de wereld helpen van dien onge- wenschten toestand, wat met een betrekkelijk gering bedrag had kunnen gebeuren. Het ging om een bedrag van 13000. a 14000.dat het in het algemeen stellen van de pensioen heffing op 3£ aan de gemeente zou kosten. Dat de gemeente-loonen laag zijn, is niet alleen sprekers meening. In het meergenoemd adres van de Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten aan de Regeering komt ook een passage voor, welke daarop betrekking heeft. Die passage luidt als volgt: „Een andere groep van uitgaven, de loonen en salarissen van het gemeentelijk personeel, biedt voor de meerderheid der gemeenten weinig gelegenheid om in verlaging daarvan een bruikbaar middel te vinden. Voor het meeiendeel der gemeenten toch nemen deze loonen en salarissen, voor zoover zij door de gemeenten zelf kunnen worden geregeld, slechts een ondergeschikte plaats op de gemeentebegrooting in. Daarnaast valt in aanmerking te nemen, dat de loonen en salarissen veelal zoo laag zijn, dat van een belangrijke ver mindering geen sprake kan zijn. Ook verdient opmerking, dat in vele gemeenten het door een dergelijke verlaging te verkrijgen voordeel voor de gemeentekas reeds door het Rijk bij de Kortingswet is opgeëischt." Het fabeltje, dat het overheidspersoneel in alle opzichten op een eiland zou wonen, geldt dus zeker niet voor Leiden. Spreker erkent dus, dat het verkeerd is, dat de pensioen aftrek verschillend is, maar spreker gevoelt er niets voor om van den op het oogenblik minder gunstigen financieelen toestand der gemeente gebruik te maken om deze salaris verlaging door te voeren. Deze maatregel is wel degelijk bedoeld, niet in de eerste plaats tot wegneming van die ongelijkheid, maar als salarisverlaging, zooals dit ook door het College in het Ingek. Stuk volkomen is gesteld. Nu zijn door den heer Wilmer verwijten tot de sociaal democraten gericht inzake hun starre standpunt ten aanzien van handhaving van de loonen. Inderdaad is hun standpunt te dien aanzien star Daarvoor geldt allereerst een principieele overweging, nl. dat nog nergens in de wereld is gebleken, dat door loonsverlaging de crisis ook maar eenigermate tot oplossing is gebracht; integendeel heeft veeleer loonsverlaging weer tal van andere minder gewenschte toestanden met zich gebracht. Wanneer men spreker nu vraagt of hij onder alle omstandigheden tegen loonsverlaging is, dan antwoordt hij,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1933 | | pagina 29