MAANDAG 13 FEBRUARI 1933.
49
Gemeentebegfooting Algemeene Beschouwingen,
(van Es e.a.)
op dit oogenblik met de Leidsche brandweer is gesteld, is
het de vraag of men bij aanneming van dit voorstel niet
in het gedrang zal komen, omdat volstrekt niet vaststaat,
dat de brandweer thans voor die taak berekend is. Spreker
zal daarom zijn stem aan dit voorstel niet geven, totdat de
reorganisatie van de brandweer voor den dag komt.
Wat betreft het voorstel van mevrouw Braggaar, om aan
het consultatiebureau voor moeilijke kinderen een subsidie
van 600.toe te kennen, het is voor spreker de vraag,
of deze uitgave gewettigd zou zijn. Het is hem bekend ge
worden, dat van deze zaak weinig werk wordt gemaakt,
dat na schooltijd gedurende tien of vijftien minuten door
een onderwijzer, die daarvoor vergoeding krijgt, eenige
pogingen worden gedaan om die moeilijke kinderen in een
goede richting te leiden.
De schoolhoofden schijnen echter over het succes daarvan
buitengewoon ontevreden. Het is de vraag of het de moeite
zal loonen een dergelijk subsidie voor dit consultatiebureau
te geven.
Ook is spreker tegen het voorstel-van Eek tot wijziging
der verordening op de straatpolitie inzake het houden van
optochten; daartegen is zijn groote bezwaar, dat de Burge
meester als hoofd der politie grootendeels wordt uitgeschakeld
en alleen den weg mag voorschrijven, door die optocht te
volgen; een optocht tegenhouden, zal hij dan in geen geval
kunnen. Het ligt niet op sprekers weg om voor dit voorstel
te stemmen.
De Voorzitter deelt mede, dat zijn ingekomen:
Een voorstel van den heer Kooistra, (No. 69), luidende:
„Ondergeteekende stelt voor Post No. 331a uitgaaf begroo
ting 1933 te verhoogen met 100.teneinde de contributie
voor het lidmaatschap van het Nederlandsch Instituut voor
Volkshuisvesting en Stedenbouw te kunnen betalen."
Een voorstel van den heer Koole, (No. 70), luidende:
„Ondergeteekende stelt voor het subsidie aan de zwem
inrichting „de Zijl" te handhaven."
Twee voorstellen van den heer Verweij, (Nis 71 en 72),
resp. luidende:
„Ondergeteekende stelt voor het subsidie aan het Leidsche
Muziekcorps 547a te handhaven."
„Ondergeteekende stelt voor het subsidie aan het Neder-
landsche Schoolmuseum 554a te handhaven."
Deze voorstellen worden voldoende ondersteund en kunnen
derhalve een onderwerp van beraadslaging uitmaken.
De Voorzitter stelt voor, deze voorstellen te bespreken bij
de Algemeene Beschouwingen en de stemming daarover te
doen plaats hebben bij de volgnummers.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van den Voorzitter besloten.
De heer Vos zal geen breedvoerige beschouwingen houden
spreker is niet gewoon veel en lang te spreken; dat heeft
mede een bijzondere oorzaak, daar hij alleen een volledige
raadsfractie vormt; buiten den heer Knuttel behooren alle
raadsleden tot fracties van resp. 3, 5, 6, 8 en 11 leden, die
het raadswerk onder elkaar kunnen verdeelen, terwijl spreker
geheel alleen staat voor al dat werk. Daarbij hebben 4 fracties
een Wethouder in het College en alle vijf zijn vertegen
woordigd in de belangrijke commissies van bijstand, zoodat
zij veelzijdig worden ingelicht, terwijl spreker behalve ten
aanzien van de onderwijszaken, zijn oordeel moet bepalen
met de inlichtingen, welke hij in de leeskamer kan vinden
in de vijf dagen, liggende tusschen het verschijnen van de
agenda voor een Raadszitting en die Raadszitting zelve.
Daaruit volgt, dat de taak, welke spreker hier heeft te ver
vullen, niet licht genoemd kan worden en hij bij het nakomen
van zijn verplichtingen niet kan doen, zooals hij dat van
zich zelf verlangt. Zoo zal hij zich bij de bespreking van
deze begrooting moeten beperken tot het maken van een
paar opmerkingen.
Spreker was onder degenen, die in de sectie-vergadering
gemeend hebben klachten te moeten doen hooren over den
soms langzamen gang van zaken bij het bestuur der ge
meente. Hij heeft daarbij een drietal voorbeelden genoemd,
welke het College blijkens de Memorie van Antwoord bij
zonder ongelukkig gekozen acht. Hij zal niet die voorbeelden
alle bespreken, maar hij wil toch iets zeggen over de Lorentz-
herdenking. Het College zegt daaromtrent:
Gemcentebegrooting Algemeene Beschouwingen.
(Vos.)
„Hoe men echter ons College de schuld wil aanwrijven,
dat dit nog niet heeft plaats gehad, is ons een raadsel".
Spreker begrijpt dat, maar niemand heeft dat gewild. In
de sectie-vergadering is dat ook niet uitgesproken. Maar het
het College vervolgt:
„Aangezien men echter hieromtrent gaarne iets schijnt te
willen hooren".
Ja juist, dat is het. Wanneer in den Raad belangstelling
wordt getoond voor een zaak deze zaak verdient onge
twijfeld belangstelling in den Leidschen Raad is het toch
duidelijk, dat men nu en dan bevrediging van die belang
stelling behoeft, en indien het College de inlichtingen, welke
het hierna in de Memorie van Antwoord heeft verstrekt,
gegeven had vóór de indiening van de begrooting dan zou
deze klacht zijn uitgebleven.
Wat de twee andere klachten betreft, de wijze, waarop
het College die in de Memorie vaü Antwoord heeft beant
woord, heeft spreker versterkt in de overtuiging, dat ge
grondheid er niet aan valt te ontzeggen.
Dergelijke klachten heeft spreker ook geuit met betrekking
tot de afdeeling Onderwijs en omtrent een paar daarvan
moet hij, waar het antwoord hem niet volledig heeft bevre
digd, in het kort iets zeggen. De regeling, vervat in art. 125,
sub Tc, van de Ambtenarenwet 1929, een wettelijk voorschrift
dus, had volgens ministerieele aanschrijving gereed moeten
zijn op 1 September 1931. Maar de Regeering, zeker op
merkzaam gemaakt, dat de gemeenten op dien datum daar
mede niet gereed konden zijn, heeft dien verschoven tot
1 Januari 1933, een respijt dus van 16 maanden en nu moet
het College op klachten, dat het daarmede nog niet gereed
gekomen is, antwoorden, dat men daarmede nog bezig is.
Deze zaak is niet iri orde.
Vervolgens is er de lange weg, dien een leerplan of een
wijziging daarvan heeft te volgen; daaraan is de Wethouder
niet in hoofdzaak schuld; dit is voor verreweg het grootste
deel te wijten aan den wettelijk voorgeschreven weg. Gevoelt
het onderwijzend personeel aan een groep scholen met het
zelfde leerplao behoefte aan wijziging, dan moet het den
Wethouder op de een of andere wijze die behoefte trachten
aan te toonengelukt dit, dan moet de Wethouder een van
de betrokken schoolhoofden verzoeken een samenkomst van
die schoolhoofden te beleggen met de secretarissen van de
schoolvergaderingen varx die scholen; op die samenkomst
worden de verlangens besproken en wordt benoemd een
„commissie van 4", bestaande uit 2 schoolhoofden en 2 secre
tarissen van schoolvergaderingen; die commissie zet zich aan
het ontwerpen van een leerplan of van een wijziging, natuur
lijk met inachtneming van hetgeen in de vergadering is
besproken; dit ontwerp gaat naar de schoolvergaderingen,
waar het opnieuw behandeld wordt; dan gaat het terug naar
de „commissie van 4", die het zoo noodig nog wijzigt; vervol
gens leggen de schoolhoofden er de laatste hand aan; dan
gaat het naar den Wethouder van Onderwijs, die het weer
zendt naar den rijksinspecteur met verzoek om advieswan
neer het dan weer bij den Wethouder terugkomt, kan deze
het tenslotte vaststellen en doen invoeren. Dit is een zeer
lange weg. Nu is, trots zijn weidschen titel het schoolparle-
ment in den grond niet anders dan het permanent verklaren
van die „commissie van 4", zoodat het werk onmiddellijk
beginnen kan bij die commissie, waardoor die lange weg
wordt verkort, hoewel de Wethouder in de Memorie van
Antwoord juist vreest, dat het dan langer zal duren. Neen,
die weg zal worden verkort en de belangstelling in onderwijs
zaken bij de onderwijzers zal er door worden verhoogd.
Daarom verzoekt spreker den Wethouder de zaak van het
schoolparlement nog eens ernstig te onderzoeken, want
spreker zou een voorstel tot instelling daarvan liever zien
uitgaan van het College dan van een of meer raadsleden.
Wat in het algemeen de begrooting betreft, sluit spreker
zich aan bij hen, die verklaard hebben zich te verheugen
over het sluitend maken van de begrooting; zijn blijdschap
is daarbij niet onvermengd geweest, want het heeft hem
pijnlijk getroffen, dat daartoe heeft moeten medewerken het
verminderen met betrekkelijk luttele bedragen van subsidies,
welke de gemeente jaarlijks verstrekt aan nuttige en in het
financieel belang der gemeente werkende vereenigingen.
In de eerste plaats de wijkverplegingen. Vergist spreker
zich niet, dan zijn indertijd de subsidies aan die wijkver
plegingen verstrekt op grond van de overweging, dat zij
gratis hulp verleenen aan zieke armlastigen, en nu valt niet
te ontkennen, dat in den tegenwoordigen tijd noodwendig
het aantal armlastigen wordt verhoogd, en even noodwendig
het aantal zieken moet toenemen, zoodat het getal zieke
armlastigen dubbel stijgt. Een logisch gevolg van deze feiten
moest zijn, dat de subsidies aan die verschillende vereeni
gingen werden verhoogd in plaats van verlaagd.