GEMEENTERAAD VAN LEIDEN
25
IIT6GKOIIEN SI'l kK FX.
N°. 46. Leiden, 6 Februari 1933.
Naar aanleiding van het om praeadvies in onze handen
gestelde voorstel van den heer Groeneveld, om „een onder
zoek te doen instellen naar de inrichting en de resultaten
van de gemeentelijke centrale garages in andere plaatsen
en daarvan aan Uwe Vergadering rapport uit te brengen",
hebben wij ons gewend tot een aantal gemeenten ter ver
krijging van inlichtingen omtrent den toestand aldaar. De
ingekomen antwoorden, alsmede een in staatvorm daarvan
samengesteld overzicht en een opgave van het aantal auto's
van onze gemeente, zijn in de Leeskamer ter visie gelegd.
Nadere overweging van het onderhavige vraagstuk, mede
aan de hand van de van elders verkregen gegevens, heeft ons
versterkt in de meening, dat het geen aanbeveling verdient
voor onze gemeente over te gaan tot oprichting van een
centrale autogarage. Oppervlakkig beschouwd schijnt uit een
oogpunt van efficiency een dergelijke centralisatie wel wen-
schelijk, doch wanneer men deze aangelegenheid nauwkeurig
bekijkt, en let op de behoeften van de practijk, dan komt
men tot de conclusie, dat, zooals wij reeds in de memorie
van antwoord betreffende de begrooting 1931 schreven, een
centrale gemeentelijke autogarage geen bevrediging aan de
diverse diensten en bedrijven zal schenken, noch besparing
daarvan is te verwachten. In verreweg de meeste gemeenten,
waaronder Amsterdam, bestaat dan ook geen centralisatie,
slechts een drietal gemeenten Rotterdam, Haarlem en
Eindhoven heeft een centrale garage.
In het algemeen gaat centralisatie slechts goed tot aan
een zekere grens, n.l. tot zoover, waar de economie ophoudt.
Geldt dit voor alle centraliseering, zeker geldt dit voor een
centraal autobedrijf.
Een bedrijf als de Lichtfabrieken, waar eenige ambtenaren
dag en nacht de beschikking over auto's moeten hebben,
waar alle auto's per jaar een economisch voldoend aantal
K.M. afleggen en elk moment voor het grijpen moeten zijn,
omdat de eigenaardige plotselinge moeilijkheden in het bedrijf
dit noodzakelijk maken, zou zich slechts voor een gedeelte
(n.l. voor de weinig gebruikte auto's en die in meer alge-
meenen dienst) bij een centrale garage kunnen aansluiten.
Hetzelfde geldt voor de Gemeentereiniging, alwaar voortaan
op grootere schaal van autotractie gebruik zal worden ge
maakt. De daar steeds noodige auto's moeten in verband
met de eischen van den dienst in de eigen garage op het
terrein van het bedrijf worden geborgen. Ook hier is het
aantal groot genoeg om een behoorlijke economische voor
ziening te waarborgen, zoodat zij bezwaarlijk beter en goed-
kooper in een centrale garage kunnen worden ondergebracht.
Uw Vergadering heeft de noodzakelijkheid van een eigen
garage voor den Reinigingsdienst eveneens ingezien, door
goed te keuren, dat tot het reorganisatieplan zal behooren
het bouwen van een garage. Ten aanzien van de Brandweer,
die ook zelf over een garage beschikt, kunnen geheel over
eenkomstige opmerkingen worden gemaakt.
Zondert men deze drie bedrijven uit, dan blijven bij ver
schillende diensten nog eenige auto's over, ten aanzien waar
van nog de vraag van centralisatie kan worden gesteld:
t. w. de auto's voor de plantsoenen, de bestratingen, het
ziekenvervoer, de auto's bij het Openbaar Slachthuis, de
Politie, den Keuringsdienst van Waren en den Genees
kundigen dienst.
Ook voor deze instellingen levert echter de tegenwoordige
wijze van stalling der auto's, hetzij in een particuliere, hetzij
in een eigen garage, bijzondere gemakken op, die verloren
zouden gaan, of in mindere mate worden genoten bij cen
tralisatie.
Het aantal auto's van onze gemeente is trouwens, zelfs
wanneer algeheele centralisatie mogelijk was, te klein, om
een behoorlijk werkend, zich bedruipend, centraal-garage-
bedrijf te voeren. De enkele gemeenten, die wel in het bezit
zijn van een centrale garage, hebben belangrijk meer auto's
dan Leiden.
Nog minder kan daarvan sprake zijn, nu blijkens het voren
staande een aantal auto's buiten de regeling zouden moeten
vallenzelfs al zou de centrale garage bij de Lichtfabrieken
of bij de Gemeente-Reiniging worden gevestigd, dan nog
zouimmers voor een aantal auto's een uitzondering moeten
worden gemaakt, een omstandigheid, die zich ook voordoet
bij de evenbedoelde gemeenten.
Onder deze omstandigheden, nu de tegenwoordige wijze
van handelen uitstekend voldoet, en de gemeente zelf reeds
over verschillende goed ingerichte bergruimten beschikt en
in verschillende gevallen tevens over personeel bij den
betrokken dienst, dat voor het onderhoud kan zorgen,
moet ten sterkste worden ontraden, over te gaan tot
de oprichting van een centrale garage, met al wat daar
aan vast zit. Niet slechts met het oog op de belangen
van den dienst, maar ook met het oog op de financiën der
gemeente. Een dergelijke inrichting zou in onze gemeente
ongetwijfeld een groot tekort opleveren en de aan autotractie
verbonden kosten veel hooger maken dan zij thans zijn.
Men geve er zich toch goed rekenschap van, dat een cen
traal autogarage-bedrijf met daaronder verbonden werk
plaatsen, uitsluitend dan met succes kan worden gevoerd,
wanneer het wordt ingesteld als een afzonderlijk bedrijf met
een organisatorisch en technisch goed ontwikkeld leider aan
het hoofd en met dienovereenkomstige outillage en perso
neel. Het bedrijf zou een dag- en nachtdienst moeten hebben
en dan ook noodwendig duur in exploitatie zijn, vooral, waar,
gelijk reeds werd opgemerkt, maar een beperkt aantal wagens
onder de centrale garage zou kunnen ressorteeren. Niet ge
ring mag voorts worden aangeslagen het nadeel van de
gedeelde aansprakelijkheid (de gebruikende dienst voor de
behandeling, de centrale garage voor onderhoud en reparatie).
Bij conflicten of bezwaren zal de betreffende tak van dienst
aan de centrale garage onvoldoende vlugge en goede behan
deling verwijten, de centrale garage daartegenover aan den
tak van dienst een ruwe of slordige behandeling, niet op
tijd in reparatie geven, enz. Al deze moeilijkheden worden
thans ontgaan; voorzoover de gemeente, wat onderhoud en
stalling betreft op particuliere bedrijven is aangewezen, waar
borgt de onderlinge concurrentie een goede en vlotte bedie
ning en worden dientengevolge ernstige klachten niet ver
nomen, terwijl voorts ons College er op bedacht blijft onder
houd en beheer der auto's zoo economisch en derhalve zoo
goedkoop mogelijk te doen geschieden.
Op grond van het vorenstaande geven wij Uwe Verga
dering in overweging, op het denkbeeld van de oprichting
van een centrale autogarage niet in te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.