172 van hoofd of onderwijzeres van eene bewaarschool is door ons, overeenkomstig het advies van de Commissie voor het Onderwijs, geschrapt. Art. 11. Naar ons gevoelen bestaat er geen voldoende aanleiding om, in afwijking van Uw besluit van 30 Maart 1931, de door de meerderheid van de Commissie voor het Onderwijs gewenschte verandering in het salaris van de niet volledig bevoegde leerkrachten aan te brengen. Evenmin kunnen wij ons vereenigen met de door die Commissie voor gestelde regeling betreffende de belooning van de plaats vervangende hoofden ingeval van daad-werkelijke vervanging van het hoofd der school. Art. 14, 2e lid. Deze bepaling is geheel in overeenstem ming met die van het bezoldigingsbesluit o.m. geldende voor onderwijzers en leeraren. O.i. verdient de door de Com missie voor de bewaarscholen gewenschte verandering geen aanbeveling. Verordening op het gesubsidieerd bijzonder bewaarschoolonderwijs. Art. 1. Aanvulling van dit artikel met eene bepaling waarbij het heffen van contributie van de ouders als leden van de Vereeniging wordt verboden, gelijk de Commissie voor de bewaarscholen voorstelt, schijnt ons niet juist. O. i. mag het bijzonder onderwijs niet de gelegenheid worden onthouden gelden te ontvangen voor buitengewone uitgaven als verbouwing van de schoolgebouwen, waarvoor de gemeente geen subsidie geeft. Art. 6. Opneming van de door de Commissie voor de bewaarscholen voorgestelde bepaling achten wij niet noodig. Ons College kan, en zal ongetwijfeld ook, krachtens art. 19 overlegging van kwitanties vragen, maar dan niet alleen wat betreft de salarissen, maar ook ten aanzien van de andere uitgaven. Art. 8, 2e lid. Het bepaalde in dit lid stemt geheel overeen met art. 28, 7e lid, der L. O.wet 1920. O. i. is het niet gewenscht in deze verder te gaan dan de wettelijke regeling, hetgeen het geval zou zijn indien eene bepaling werd opgenomen als door de Commissie voor de bewaar scholen bedoeld. Art. 9, 2e lid. Wij kunnen ons niet met de door de Commissie voor de bewaarscholen gewenschte wijziging ver eenigen. Bestaat er reden om kinderen, die den normalen leeftijd voor toelating tot de lagere school bereikt hebben, nog eenigen tijd, met onze toestemming (zie 4e lid), op de bewaarschool te laten, dan is er ook alle reden subsidie voor die leerlingen te blijven geven. Art. 14. Aanvulling in den door de Commissie voor de bewaarscholen bedoelden zin, dat het rentepercentage de 5% niet mag te boven gaan, achten wij niet juist. Vermoe delijk heeft de Commissie over het hoofd gezien, dat het rentepercentage hier in tegenstelling met dat voor het lager onderwijs niet gedurende 20 jaren onveranderd blijft, doch elk jaar opnieuw wordt vastgesteld. Zou de gemeente over eenig jaar meer dan 5% moeten vergoeden, dan wil dat eenvoudig zeggen, dat de gemeente van de gedeponeerde waarborgsom over datzelfde jaar ook hoogere rente kan kweeken, dan over de jaren, waarin zij een lagere rente aan de besturen vergoedt. De overige bezwaren van de Commissie achten wij practisch niet van beteekenis. Het betreft hier geen wettelijke bepaling, waarvan beroep open staat op andere instanties, doch een gemeentelijke verordening, die door het gemeentebestuur wordt geïnterpreteerd en toegepast en die, zoo noodig, op elk tijdstip kan worden gewijzigd. Op grond van het vorenstaande geven wij U thans in overweging over te gaan tot vaststelling van de navolgende verordeningen a. VERORDENING, regelende hel openbaar bewaarschoolonderwijs in de gemeente Leiden. Algemeene bepaling. Artikel 1. 1. In de gemeente Leiden wordt naar behoefte openbaar bewaarschoolonderwijs gegeven in een genoegzaam aantal scholen. 2. Op deze scholen wordt voorbereidend onderwijs gegeven met eerbiediging van ieders godsdienstige begrippen. Bestuur. Art. 2. De scholen staan onder het bestuur van Burgemeester en Wethouders. Toezicht. Art. 3. De scholen staan onder toezicht van de Commissie van toezicht op de bewaarscholen. Art. 4. 1. De Commissie, in het vorige artikel bedoeld, bestaat uit negen leden, (waarvan zoo mogelijk één geneeskundige), door den Gemeenteraad te benoemen uit een door Burge meester en Wethouders opgemaakte voordracht van, zoo mogelijk, twee personen. 2. Van de negen leden behooren twee tot de ouders van op een openbare bewaarschool ingeschreven leerlingen, twee tot de ouders van op een gesubsidieerde bijzondere bewaarschool ingeschreven leerlingen, één tot de meerderjarige hoofden of onderwijzeressen van openbare bewaarscholen, één tot de meerderjarige hoofden of onderwijzeressen van gesubsidieerde bijzondere bewaarscholen en drie tot de overige meerder jarige inwoners der gemeente. 3. Een lid, dat ophoudt te behooren tot de groep van ouders, waaruit hij is benoemd, behoudt zijn lidmaatschap tot den datum van zijn periodieke aftreding. 4. Behoudens het bepaalde bij het negende lid van dit artikel geschiedt de benoeming van de leden der Commissie voor den tijd van drie jaren. 5. De aftredende leden zijn dadelijk weer herkiesbaar. 6. Op den laatsten December van elk jaar, te beginnen met het jaar 1933, treden, volgens een door de Commissie vastgestelden rooster, drie leden der Commissie af. 7. De leden der Commissie kunnen te allen tijde ontslag nemen. Zij geven daarvan kennis aan den Gemeenteraad. 8. De benoeming ter vervulling van plaatsen, die door ontslag of overlijden open vallen, geschiedt binnen drie maanden na het ontstaan van de vacature. 9. Het lid, dat ter vervulling van eene tusschentijds open gevallen plaats benoemd is, treedt af op het tijdstip, waarop degene, in wiens plaats hij benoemd is, moest aftreden. 10. De Commissie kiest uit haar midden haar bestuur en geeft van de benoeming kennis aan Burgemeester en Wet houders. 11. De Commissie houdt zich op de hoogte van den toe stand van het onderwijs op de openbare en gesubsidieerde bijzondere bewaarscholen, ziet toe, dat de verordeningen op dat onderwijs worden nageleefd, verstrekt aan Burge meester en Wethouders adviezen met betrekking tot het openbaar en gesubsidieerd bijzonder bewaarschoolonderwijs en doet jaarlijks vóór 1 Maart aan den Gemeenteraad een beredeneerd verslag van den toestand van dat onderwijs toekomen. 12. Het huishoudelijk reglement voor de werkzaamheden van de Commissie wordt ontworpen door de Commissie en, al dan niet gewijzigd, vastgesteld door Burgemeester en Wethouders. Onderwijzend personeel. Art. 5. 1. Aan het hoofd van elke school staat een onderwijzeres, die den leeftijd van 23 jaren heeft bereikt. 2. Per volle 50 leerlingen moet, met inbegrip van het hoofd, aan een school verbonden zijn één onderwijzeres, benevens één kweekelinge. 3. Blijft na deeling van het aantal leerlingen van eene school door 50 een rest over, dan moet nog één tijdelijke onderwijzeres aan de school werkzaam zijn, indien die rest 20 of meer bedraagt of één kweekelinge, indien de rest minder dan 20 bedraagt. 4. Kweekelingen moeten den leeftijd van 14 jaren be reikt hebben. Art. 6. 1. Het onderwijzend personeel moet in het bezit zijn van een der na te noemen akten: de Leidsche akte A of B; de akte A of B van de Amsterdamsche Gemeentelijke Vormschool; de akte A of B, afgegeven door de Commissie, benoemd door het hoofdbestuur van de Vereeniging van Christelijke bewaarschoolonderwijzeressen in Nederland; de akte A of B, afgegeven door de gemengde Commissie van bewaarschoolakte-examens van de gemeenten 'sGraven- hage, Botterdam, Groningen, Schiedam, Delft en Dordrecht; de akte A of B, afgegeven door de Boomsch Katholieke Vormschool te Amsterdam; de akte A of B van den Ned. Boomsch Katholieken Schoolraad

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 2