MAANDAG 7 NOVEMBER 1932. 405 Cokesverstrekking. (van Eek e.a.) De heer van Eek zegt, dat de Minister geen raadsbesluit buiten werking kan stellen. De Voorzitter merkt op, dat de Minister het aan de Kroon ter vernietiging kan voordragen. Daarom gaat het echter in dezen niet. De Raad had onder voorbehoud van de goedkeuring van den Minister een besluit genomen. De heer Verweij zegt, dat in zijn voorstel niet van »onder voorbehoud van goedkeuring door den Minister" werd ge sproken. Het maakt ook op spreker den indruk, dat in het gemeenterecht een nieuw element is gekomen, dat men tot dusverre niet heeft gekend en dat wederom de autonomie van de gemeente wordt aangetast. De Voorzitter wijst er op, dat het voorstel van den heer Verweij een amendement was op het voorstel van Burgemeester en Wethouders, hetwelk wel onder dit voorbehoud is in gediend. De heer van Stralen verheugt er zich over, dat verschillende raadsleden naast hem staan, waar het betreft het geven voor de volle waarde, die de Minister bepaald heeft, maar de wijze, waarop zij (b.v. de heeren Wilmer en Wilbrink) deze bepaling in toepassing willen brengen, kan spreker niet bekoren. Spreker hecht er meer waarde aan, dat van meet af aan den werkloozen de volle waarde wordt gegeven, dan dat, zooals de heer Wilmer wenscht, men eerst de zaak zal aan zien, om in de laatste weken tegen April, als men niet de volle waarde heeft uitgekeerd, iets meer te geven, waardoor de werkloozen een voorraad voor de koude dagen in April kunnen vormen. De heer Eikerbout zegt, dat het verschil nu slechts ƒ0.10 per week wordt. De Minister geeft 22.— en de gemeente verstrekt minstens 26 mud cokes. De heer Itomijn22. De heer van Stralen acht het niet goed het zoo te regelen, omdat hij ziet aankomen, dat van zijn voorstel toch weinig zal terechtkomen. Allereerst stelt de Minster in zijn besluit ook de mogelijkheid open, om na 1 April nog brandstoffen te verstrekken, maar alleen als het koud blijft, wil hij daar voor een speciale machtiging geven. In dat opzicht heeft het denkbeeld van den heer Wilmer dus ook geen zin. Spreker blijft erbij, dat men rekening moet houden met een waarde van 0.65, waarvoor de cokes aan de lichtfabrieken verkrijgbaar is; het bezorgloon van 0.10 kan buiten be schouwing blijven, omdat de arbeiders zelf op een bon de cokes halen. De heer Goslinga zegt, dat dat juist niet gebeurt. Deze regeling is juist getroffen in het belang van de menschen zelf. De heer van Stralen acht het in elk geval beter, aan dat bedrag niet te tornen, en eenvoudig de waarde van f 1. te geven. Nu geeft spreker het College, alvorens zelf een voorstel te doen, in overweging om, een beetje duidelijker dan de Wethouder zeide, de toezegging te doen, dat b.v. vanaf December de hoeveelheid zal worden verhoogd tot IJ mud. De Wethouder kan toch even narekenen, hoe het dan uitkomt met de waarde. Spreker acht dat een juister basis dan dat men de hoeveelheid Iaat afhangen van de al of niet strenge koude. Wanneer het College die toezegging kon doen, dan zou spreker zich daarmede wel kunnen vereenigen. De heer van Es sluit zich in hoofdzaak aan bij de heeren Wilmer en Wilbrink. Waar de Minister toestaat, f 1.per week te verstrekken, is men daartoe wel niet verplicht, maar men mag den menschen, die in moeilijke omstandigheden verkeeren, dit ongetwijfeld gunnen; spreker is er dus ook wel voor om zekerheid te geven, dat de menschen die waarde van ƒ1.— per week ook zullen krijgen. Het denkbeeld van de heeren Wilmer en Wilbrink is daarom juist omdat, wanneer het na een zachten winter b.v. in April zeer koud wordt, in elk geval nog een klein bedrag disponibel is, om daarvoor kolen te verstrekken; wanneer het voorjaar echter betrekkelijk zacht is, en er is van het bedrag, dat besteed had mogen worden, nog f 4.over, dan is het toch nog mogelijk daarmede is dan ook aan de gedachte van den heer van Stralen tegemoet gekomen, om dat bedrag desnoods in geld uit te keeren; daaraan hebben de menschen meer dan wanneer zij per week een kwartje krijgen; dat reserveert men niet voor brandstoffen, maar dat gaat, volkomen begrijpelijk, in Cokesverstrekkinge.a. (van Es e.a.) het geld, dat men krijgt, op en zal op andere wijze besteed worden. Spreker zegt niet, dat die menschen het niet gebruiken kunnen, maar psychologisch is het juister om het ineens, na afloop, te geven. Het voorstel van den Wethouder, om het bedrag niet in geld, maar in brandstof te geven, is psychologisch ook juister, omdat de menschen niet allen hetzelfde zijn; ook van de werkloozen zullen sommigen dien gulden besteden aan brand stoffen, maar verscheidenen zullen hem voor andere dingen besteden; nu is men in elk geval zeker, dat de armeren zeker dezen winter niet van brandstoffen verstoken behoeven te zijn, hetgeen wel mogelijk zou zijn, wanneer men geld gaf; dan zou men bij zeer lage temperatuur toch weer brand stoffen moeten verstrekken, want dan zullen sommigen toch weer zonder brandstoffen zitten. Dit is dus de juiste weg. De heer Bergers gevoelt er meer voor, om, te beginnen met Februari, meer brandstof te geven, dan om die ƒ4. op te sparen, want dan zou juist gebeuren, waar de heer van Es bang voor is, n.l. dat men het niet voor brandstof besteedt. Het is mogelijk, dat indien het een zachte winter is, de prijs van de cokes daalt of hooger wordt en de Raad besluit het meerdere of mindere uit te betalen. Wordt op het oogen- blik de prijs van een mud cokes op f 0.75 vastgesteld, dan is het gewenscht reeds half Januari of begin Februari het ver schil uit te geven aan brandstoffen, waardoor de werkloozen aan het einde van den termijn ongeveer het goedgekeurde bedrag hebben ontvangen. De heer Wilbrink zou volkomen kunnen instemmen met het voorstel van den heer van Es, maar vreest, dat de Minister zou verbieden na 1 April I.per week aan de werkloozen uit te keeren. Spreker geeft daarom in overweging den gang van zaken nog eens aan te zien. De heer van Stralen heeft voorgesteld IJ mud per week in December te geven en als het zoover is, kan men ook wel weten, of de Minister wel gevallig tegenover het denkbeeld van den heer van Es staat. Mocht het niet het geval zijn, dan zou spieker de werkloozen in de gelegenheid willen stellen de brandstoffen te sparen. De Voorzitter gelooft, dat alle partijen zich duidelijk er over hebben uitgesproken, dat de 1.per week voor de werk loozen besteed moet worden aan de brandstoffen. De Raad doet het beste met de uitvoering van dezen maatregel over te laten aan het College, dat diep doordrongen is van de bedoelingen van den Raad. De Raad zal zich daarbij, evenmin als in vorige koude winters, over het optreden van Burge meester en Wethouders te beklagen hebben. Spreker meent, dat het adres van den Leidschen Bestuur- dersbond onder de voorwaarde, dat gehandeld zal worden als spreker heeft aangegeven, voor kennisgeving kan worden aangenomen. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. XXIX. Voorstel: a. om niet aan te nemen het voorstel-Coster, om de Zondagssluiting voor slijterijen op te heffen en het sluitingsuur voor die zaken op 31 December te bepalen op 10 uur; b. tot vaststelling van de verordening op de Winkel sluiting e. om de desbetreffende adressen van de vergunninghou- dersvereenigingen K. R. en S. en St. Jan en van de vereeniging „Hocares" en de afd. Leiden der Ned. Banketbakkersvereeniging, als afgedaan te beschouwen. (Zie Ing. St. Nis 159 en 239.) De Voorzitter stelt voor, in verband met het vergevorderd uur de behandeling van dit punt der agenda aan te houden tot de volgende vergadering. De heer Coster verzoekt zijn voorstel op de agenda voor de eerstvolgende vergadering een zoodanige plaats te geven, dat het in die vergadering ook in behandeling komt. De Voorzitter zegt, dat het zijn hartewensch is, het voorstel kwijt te raken en dat hij zal zorgen, dat er aan gewerkt wordt. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van den Voorzitter besloten.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 27