404
MAANDAG 7 NOVEMBER 1932.
Cokesverstrekking.
(van Stralen c.a.)
brandstoffenbijslag te geven tot 1.men hier niet op maat
regelen gaat zinnen om dat maximum niet te bereiken, maar
om, zooals de Wethouder zegt, bij koude wat meer te ver
strekken, waartoe hij op het oogenblik echter geen reden ziet.
Spreker meent echter, dat er alle reden is om de waarde der
uitkeering te stellen op het bedrag, dat de Minister niet alleen
heelt goedgevonden, maar waarin hij zelfs bereid is, 50 bij
te dragen. Dit is ook een belangrijke factor; vroegere cokes
verstrekkingen moesten geheel uit de gemeentekas bekostigd
worden. Voor de gemeente wordt het dus voordeeliger; daarom
is er alles voor te zeggen om deze waarde ook aan de arbeiders
ten goede te doen komen, b.v. dat men die 0.35 in geld uitbe
taalt. Of men zou de hoeveelheid verstrekte parelcokes kunnen
vergrooten, nu reeds en niet, zooals de Wethouder zegt, wan
neer het vriest parelcokes zijn heel spoedig opgebrand; voor
een arbeidersgezin, waar warmte noodig is, en vooral daar,
waar kinderen zijn, is 1 mud zeker aan den lagen kant. Spreker
laat in het midden, of het verschil tusschen den prijs van
1 mud parelcokes en ƒ1.in geld of in natura verstrekt
moet worden, zoodat dus meer cokes gegeven wordt. Waar de
Minister dit mogelijk maakt, is er geen reden om, waar in
andere plaatsen onder zijn goedkeuring de volle bijslag wordt
gegeven, dat hier niet toe te passen, omdat hier nu eenmaal
parelcokes worden gegeven.
Spreker dringt er bij den Wethouder op aan zich alsnog
bereid te verklaren op deze wijze te komen tot het maximum,
dat door de Regeering is voorgesteld.
De heer Wilmer zegt, dat op het oogenblik niet de vraag
aan de orde is, wat het beste moet geacht worden: de ver
strekking van brandstoffen in natura of in geld, waarom
spreker er niets van zal zeggen.
Spreker kan zich vereenigen met de gedachte van den
heer van Stralen, dat, waar de Raad zich heeft vereenigd
met de Rijkssteunregeling, de Raad nu ook gebruik moet
maken van de door het Rijk gegeven bevoegdheid om per
week voor de waarde van 1.voor brandstoffen uit te
keeren. Men moet in Leiden niet beneden dat bedrag blijven.
Burgemeester en Wethouders stellen een zeer goede op
lossing voor. Wanneer de werkloozen elke week een mud
cokes ontvangen, is het verschil in waarde over 20 weken
5.—. Dit bedrag zouden de werkloozen kunnen ontvangen
in den vorm van meer cokes dan een mud gedurende de
perioden van hevige koude.
Spreker geeft den Wethouder in overweging om, wanneer
er dezen winter geen perioden van hevige koude zijn geweest,
tegen Maart of April in ieder geval meer uit te keeren. De
brandstoffenvoorzienirig mag duren tot April, maar de mogelijk
heid bestaat, dat na April de temperatuur zoodanig is, dat
mén extra verwarming noodig heeft. Up die wijze zal men
in Leiden niet blijven beneden het maximun van 1.— per
week.
De heer Wilbrink sluit zich aan bij het betoog van den
heer Wilmer. Het gemeentebestuur van Leiden moet nu
trachten naar de beslissing van den Minister te handelen
en een weg zoeken, waarlangs aan de werkloozen ƒ1.—
per week ten volle wordt uitgekeerd.
Spreker acht het echter onjuist af te wijken van de ge
bruikelijke methode, waarbij de brandstoffen zooveel mogelijk
in natura worden verstrekt. Men heeft ook vroeger gevoeld,
dat anders het geld, bestemd voor brandstoffen, weieens voor
heel andere doeleinden zou kunnen gebruikt worden. Het is
den menschen, die in moeilijke omstandigheden verkeeren,
niet ten kwade te duiden. Daarbij komt, dat ook decentrale
overheid een commissie heeft ingesteld, waarin ook sociaal
democraten zitting hebben, welke de verstrekking van steun
in natura onder de oogen heeft te zien. Men moet dien weg
dus niet verlaten, maar juist opgaan. Bij overvloed hier en
tekort daar, is het toch rationeel dat men tractit dien over
vloed bij de werkloozen te brengen, om aldus van hetgeen
de overheid doet het grootste en meeste rendement te krijgen.
Waar de gasfabriek de laatste jaren ingesteld is op de brann-
stoffenvoorziening voor de werkloozen, moet men van deze
wijze van verstrekking niet afwijken, maar zeker bier in
Leiden waar het in de lijn ligt dit nog meer toe te spitsen
daaraan vasthouden.
Spreker is het echter met den heer Wilmer eens, dat het
gemeentebestuur niet moet trachten er een slaatje uit te
slaan. Indertijd is gezegd, dat het niet de wensch van den
Raad was, dat de uitkeering werd verlaagd, maar dan moet
men ook, als men dat eerlijk heeft bedoeld, toonen, dat het
den Raad ernst is en dat men geen cent wil afhalen van
wat de Minister goedvindt.
De heer Romijn antwoordt den heer van Stralen, dat het
Cokesverstrekking.
(Romijn e.a.)
niet noodig is, het vorige Raadsbesluit, waarbij beslotenis, brand
stof te verstrekken van 15 October tot 15 April, in te trek
ken. Door den Minister is het het College onmogelijk gemaakt
om dat raadsbesluit gedurende een zekeren tijd uit te voeren;
inzooverre kan het geen gevolgen hebben en niet uitgevoerd
worden; voor de tusschenliggende periode, van 1 November
tot 1 April, is het van kracht en is intrekking of wijziging
niet noodig. Ditzelfde geldt natuurlijk van de daarin genoemde
hoeveelheid van 25 D.L. Besloten was, 1 mud per week te
geven, maar dat wordt nu veranderd; het College krijgt iets
meer vrijheid.
De heer van Stralen acht het gewenscht, geld te verstrekken
en geen cokes; daarover waren er vele klachten; de cokes
waren verder niet geschikt voor stoken. Dat is niet juist;
er komen heel weinig klachten in. Wanneer de parelcokes
inderdaad niet te gebruiken blijkt, vindt af en toe wel een
afwijking plaats en geschiedt de verstrekking op andere wijze;
aan verschillende categorieën van personen wordt geen
cokes, maar petroleum verstrekt; aan anderen wordt weer
op andere wijze een uitkeering gegeven.
De waarde van 1 mud parelcokes is 0.65 -J- 0.10 be
zorgkosten; tenslotte is de waarde dus 0.75; dit is evenwel
geen vaststaande prijs; de mogelijkheid is niet uitgesloten
gewoonlijk gebeurt dit in strenge winters dat de prijs stijgt;
wanneer de behoefte grooter wordt, wordt oök de vraag
grooter en stijgt de prijs; dit is geheel verkeerd, zooals ook
de heer Manders nu zegt. Klampt men zich nu vast aan dat
bedrag van 1.zooals de heer van Stralen doet, dan zou
men misschien op een oogenblik in den knoei komen en
daarom geeft spreker den Raad in overweging het te doen
zooals het College nu voorstelt, waarbij spreker gaarne de
suggestie van de heeren Wilmer en Wilbrink aanvaardt om,
wanneer er aan het einde van de periode nog over is, in de
paar laatste weken nog eens extra uit te deelen, om daardoor
de menschen in staat te stellen in een eventueel koud voorjaar
ook nog te stoken; dat acht spreker beter, omdat hij dan
van het begin af aan kan vasthouden aan den prijs van
0.65 a 0.75; dan behoeft men geen rekening te houden
met de schommelingen van de markt en bewandelt menden
goeden weg, dien de heer Manders zoo ideaal vindt; dan is
de prijs over de geheele periode 0.75, waarnaar het College
ook zijn calculaties heeft opgesteld.
Spreker meent hiermede de bedoelingen van Burgemeester
en Wethouders voldoende nader te hebben toegelicht en
geeft den Raad de verzekering, dat het College van plan is
te handelen in den geest van het betoog van de heeren
Wilmer en Wilbrink.
De heer van Eek wil zich niet mengen in de kwestie van
de cokesverstrekking, maar iets zeggen over de opvatting
van den Wethouder, dat, als de Raad een besluit neemt en
de Minister het daarmede niet eens is, Burgemeester en Wet
houders niet gehouden zijn het besluit uit te voeren. Als de
Raad een besluit neemt, hebben Burgemeester en Wethouders
tot taak dat besluit uit te voeren en heelt de Minister niet
de bevoegdheid het besluit te vernietigen.
Iets anders is het, of de Raad niet rationeel zou handelen
door te zeggen: wij trekken het besluit in, aangezien wij
anders de kans loopen, dat het vernietigd wordt. Zoo machtig
is de Minister gelukkig nog niet, dat hij eenvoudig kan
vorderen, dat het Raadsbesluit niet uitgevoerd wordt.
Spreker acht de opvatting van den Wethouder totaal onjuist.
De heer Romijn is het in het algemeen met den heer
van Eek eens, maar niet ter zake van de voorzieningen, welke
in verband met de werkloosheid getroffen worden, omdat de
Raad er zich toe verplicht heeft tegenover den Minister,
geen voorzieningen te zullen treffen, zonder dat daaraan zijn
goedkeuring is verleend. Alle besluiten, welke de Raad ten
opzichte van deze voorzieningen neemt, worden genomen
onder de ontbindende voorwaarde, dat de Minister zijn goed
keuring daaraan niet onthoudt.
De heer van Eek merkt op, dat Burgemeester en Wet
houders dan vernietiging van het raadsbesluit moeten vragen.
De Voorzitter zegt, dat vernietiging van een besluit heel
iets anders is, dan dat men onder voorbehoud van goedkeuring
een besluit neemt.
De heer van Eek merkt op, dat men dan niet zeggen kan
het raadsbesluit is onwettig.
De Voorzitter geeft dit toe, maar de Minister had de niet-
goedkeuring van het raadsbesluit reeds medegedeeld.