400
MAANDAG 7 NOVEMBER 1932.
Voorstel-Verweij in zake progressieve heffing van opcenten
(Kuipers c.a.) op de personeele belasting; e.a.
huurwaarde niet meer dan 250.80 opcenten
meer dan 250.t/m. 500.90
500.750.100
750.— '1000.410
1000.- 1250.— 120
1250.-130
worden achtereenvolgens verworpen, elk met 20 tegen 10
stemmen.
Tegen stemmen: de heeren van Tol, de Reede, Bergers,
Splinter, Goslinga, Romijn, Tepe, van Rosmalen, Donders,
Manders, Huurman, Wilmer, Coster, Eikerbout, Beekenkamp,
van Es, Bosman, Wilbrink, Vos en Meijnen.
Vóór stemmen: de heeren van Stralen, Schüller, Koole,
Verweij, mevrouw de Clerde Bruijn, de heeren Groeneveld,
van Eek, mevrouw Braggaarde Does, de heeren Kuipers
en Vallentgoed.
De heer Verweij trekt zijn oorspronkelijk voorstel, luidende:
»De Raad spreekt de wenschelijkheid uit, dat de opcenten
op de Personeele belasting voortaan {progressief zullen worden
geheven"
in, waarna dit agendapunt als afgedaan wordt beschouwd.
XXVI. Praeadvies op het verzoek van de afd. Leiden van
den Ned. Bond van Personeel in Overheidsdienst, om aan
den voormaligen kolkenruimer L. C. Henzen een toeslag op
zijn pensioen te vcrleenen.
(Zie lug. St. No. 238.)
De heer Kuipers zegt, dat de gemeentewerkman L. C. Henzen,
nadat hij op 12 October 1931 in de Jan Vossensteeg door een
auto was aangereden, tengevolge van dit ongeval voor den
gemeentedienst werd afgekeurd. Tot driemaal toe heeft deze
werkman geprobeerd weer dienst te doen, hetgeen hem niet
gelukte, waarna de Pensioenraad hem afkeurde. Toen hij op
30 November wederom probeerde dienst te doen, werd hij
door duizelingen bevangen en moest hij door de politie naar
huis gebracht worden.
In net praeadvies van Burgemeester en Wethouders staat:
De Pensioenraad besliste daarbij tevens, dat de ziekte niet
het rechtstreeksch gevolg was van de uitoefening van den
dienst, zoodat belanghebbende slechts in aanmerking kwam
voor het gewone invaliditeitspensioen van 829.per jaar
en niet voor het verhoogd invaliditeitspensioen (ten hoogste
70% van de middelsom der pensioengrondslagen der laatste
3 jaren)."
Henzen is in dienst gekomen 13 Maart 1901 en heeft dus 31
dienstjaren; hij heeft nu 829.pensioen per jaar; van die be
schikking van den Pensioenraad had hij in beroep kunnen gaan
door toevallige omstandigheden heeft hij dat nagelaten; hij had
daarbij een doktersattest kunnen overleggen, maar intusschen
is zijn dokter overleden; hij kon dus geen bezwaarschrift bij
den Pensioenraad indienen. Nu was een doktersattest niet
noodzakelijk, maar dit is toch wel van belang; dan had de
Pensioenraad misschien tot de overtuiging kunnen komen,
dat het ongeval plaats heeft gehad in en door den dienst of
als rechtstreeksch gevolg daarvan. Per telefoon heeft spreker
de politie nog gevraagd om inlichtingen, doch deze werden ge
weigerd op last van den Commissaris. Nu zegt het College,
dat Henzen niet in aanmerking kan komen voor een pensioen
van 70 omdat dit ongeval niet een rechtstreeksch gevolg
van den dienst is; het spijt spreker toch, dat hij door dit
ongeval in en door den dienst kan spreker niet zeggen
absoluut is afgekeurd en na 1 Juli 1932 daarvóór had hij nog
zijn volle loon slechts ruim 45.pensioen per week krijgt.
Henzen heeft nog 3 keer geprobeerd dienst te doen en is
van 1116 November 1931 onder behandeling geweest van
doktoren van Rhijngeest, dat wil toch wat zeggen; tevoren
had hij nooit duizelingen, hoewel spreker, die geen medicus
is, natuurlijk niet kan zeggen, hoe zijn gezondheidstoestand
tevoren was. Henzen is toen afgekeurd en spreker meent dus,
dat hij in aanmerking komt voor een pensioen van 70%;
dat kan hij van den Pensioenraad niet krijgen; de gemeente
zal dien toeslag moeten geven. Spreker hoopt, dat de Raads
leden hem zullen steunen, dat dit pensioen alsnog herzien
wordt en dat hem 286.van de gemeente toeslag gegeven
wordt. Daartoe dient spreker een voorstel in.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel
van den heer Kuipers, luidende:
«Ondergeteekende stelt voor, om aan den gepensionneerden
gemeentewerkman L. C. Henzen op zijn verleende pensioen,
een zoodanigen toeslag te verleenen, dat hij in totaal 70%
van zijn laatstelijk genoten wedde zal ontvangen."
Adres in zake toeslag op pensioen van L. C. IIcnzen.
(Schüller e.a.)
Dit voorstel wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve
een onderwerp van beraadslaging uit.
De heer Schüller zegt, dat Burgemeester en Wethouders
in het praeadvies er den betrokken arbeider min of meer een
verwijt van maken, dat hij den termijn om in beroep te
gaan bij den Pensioenraad heeft laten verloopen, maar in het
praeadvies staat ook, dat het geneeskundig onderzoek zich
moet uitstrekken tot de vraag, of de ziekte ontstaan is door
de uitoefening van den dienst. Daarom draait de zaak. Spreker
is het niet eens met Burgemeester en Wethouders, wanneer
zij in hel praeadvies beweren, dat de betrokken werkman
niet in beroep wilde gaan. Hij wilde dat wel, maar welk nut
zou het gehad hebben, wanneer hij daarbij geen verklaring
kon overleggen van den arts, die hem onmiddellijk na het
ongeval behandelde? Men gaat in beroep, wanneer men meent
alsnog argumenten te kunnen aanvoeren, welke in eerste
instantie niet hebben kunnen gelden.
Deze werkman kon ten gevolge van het overlijden van
zijn huisarts geen bewijsstuk overleggen en zag daarom in,
dat het nutteloos zou zijn in beroep te gaan.
Nadat hem het ongeval was overkomen, is deze arbeider
nog verscheidene malen in dienst geweest, zoodat men niet
kan zeggen, gelijk in het praeadvies staat., dat hem gedurende
8£ maand onafgebroken ziekengeld is verstrekt. Maar al was
het wel zoo, zou het dan nog zoo verschrikkelijk zijn? Er
zijn hoofdambtenaren, die veel langer dan 8^ maand onaf
gebroken met ziekteverlof afwezig zijn. Spreker maakt het
College daarvan geen verwijt. Wanneer het voor de be
trokkenen noodig is, gunt spreker het hun van harte. Het
College dient dan echter bij allen dezelfde lijn te volgen.
Speciaal de heer Goslinga kan weten, dat er personeel in
gemeentedienst is, dat langer dan 8$ maand ziek is en uit-
keering ontvangt. Waarom houdt men er dan in het prae
advies zoo angstvallig aan vast, dat deze man gedurende 8J
maand een uitkeering heeft gehad, terwijl hij toch in dien
tijd ook dienst heeft gedaan?
Bij de Reiniging heeft men zelfs een werkman niet den
tijd gegund om in beroep te gaan, want voordat hij dit had
gedaan, ontsloeg de gemeente hem. Het feit, dat hij later
zijn beroep heeft ingetrokken, verandert daaraan niets. Daar
om heeft deze zaak niet haar juisten loop gehad en spreker
is het volkomen met den heer Kuipers eens, dat Henzen in
de onmogelijkheid verkeerde om in beroep te gaan; wan
neer hij in beroep geen nieuwe argumenten met overlegging
van bewijsstukken kon aanvoeren, dan had hij toch nul op
het request gekregen. Het overlijden van zijn arts heeft
Henzen parten gespeeld; de Raad moet hem zooveel als
eenigszins kan recht doen en daarom beveelt spreker het
voorstel-Kuipers van harte aan.
De heer van Es zegt, dat bij de heeren Kuipers en Schüller
het goede hart gesproken heeft; op zich zelf is dat geen
bezwaar, maar het is toch de vraag, of het in den Raad de
plaats is om alleen zijn goede hart te laten spreken en ook
niet het gemeentebelang in het oog te houden. Het zwakke
punt in de rede van den heer Kuipers en in de aan den
Raad gerichte stukken, acht spreker de mededeeling, dat
Henzen in Januari halve dagen heeft gewerkt, maar als
gevolg van het hem overkomen ongeval last van duizelingen
had; men schrijft dat zoo maar neer, maar heeft er eigenlijk
geen enkel bewijs voor. Nu wordt dit een beetje aangedikt door
de omstandigheid, dat de behandelende geneesheer inmiddels
was overleden, maar in elk geval heeft deze toch gelegen
heid gehad om zijn invloed bij de keuring door den Pensioen
raad uit te oefenen; immers, van keuring door den Pensioen
raad krijgt de behandelende geneesheer altijd bericht; hem
wordt ook altijd om zijn schriftelijk of mondeling advies
gevraagd; hij kan desgewenscht bij de keuring tegenwoordig
zijn. Dit is ongetwijfeld hier ook gebeurd. Op eventueele
herkeuring kan de behandelende geneesheer verder geen
invloed uitoefenen, want hy heeft zijn advies reeds uitgebracht.
In elk geval, waar als een paal boven water staat, dat Henzen,
hetzij per ongeluk, hetzij opzettelijk, den tijd voor beroep
heeft laten voorbijgaan, is het hek onvoorwaardelijk gesloten
en moet de Raad niet alleen zijn goede hart laten spreken
en hem jaarlijks nog een douceurtje van 286.geven;
men kan niets anders doen dan achter deze geschiedenis
een punt zetten en zich houden aan het antwoord, dat het
College op dit adres heeft gegeven.
De heer de Reede wenscht nog iets verder te gaan dan
de heer van Es. Het geval zelf is natuurlijk voor den be
trokkene onaangenaam, maar men mag daarbij niet over
het hoofd zien, dat in twee instanties over zijn zaak is ge
oordeeld en beide instanties tot dezelfde conclusie gekomen