MAANDAG 7 NOVEMBER 1932.
399
Voorstel-Verweij in zake progressieve heffing van opcenten
(Donders e.a.) op de personeelc belasting.
waarvan de draagwijdte niet in bijzonderheden te overzien
is; bij een dergelijk belangrijk voorstel mag men den Raad
niet voor een dergelijke taak stellen. Spreker geeft den heer
Verweij in één opzicht toe, dat zijn nieuwe voorstel veel
radicaler is; immers, ofschoon spreker thans de cijfers daar
omtrent niet heeft, daar hij niet kon verwachten, dat het
thans zou komen, kan hij wel zeggen, dat ook volgens dit
nieuwe voorstel de verlagingen even minimaal zullen blijven,
maar daartegenover de verhoogingen inderdaad nog veel
radicaler zullen zijn dan bij het eerste voorstel. Waar spreker
juist aan die verhoogingen, in vergelijking met de geringe
verminderingen anderzijds, bezwaren heelt ontleend tegen het
eerste voorstel, zal de heer Verweij dus begrijpen, dat deze
bezwaren nog grooter zijn bij zijn tweede voorstel.
Met betrekking tot het eerste voorstel heeft spreker aan
gevoerd, dat, ofschoon het geen meerder of minder geld in
het laatje van de gemeente bracht, het voor de gemeentekas
toch wel deze ongunstige beteekenis had, dat het daardoor
practisch zeer moeilijk werd de persoueele belasting als een
object van nieuwe inkomsten te blijven beschouwen, al gaf
spreker toe, dat dit niet totaal onmogelijk was.
Spreker aarzelt echter niet, de woorden van den heer de
Reede te onderstrepen, dat bij aanneming van het tweede
voorstel de personeele belasting als object van nieuwe in
komsten voor goed van het tapijt verdwene.n is.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een voorstel
van den heer Verweij, luidende:
«Ondergeteekende stelt voor, de opcenten op de personeele
belasting als volgt te heffen
tot en met 300.60 opcenten,
meer dan 300.t/m 400.70
400.— 500.80
500.600.90
600.700.100
700.b 800.110
800.900.120 b
900.1000.130
1000.b 1100.140
1100.1200.150
1200.—160
Dit voorstel wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve
een onderwerp van beraadslaging uit.
De Voorzitter vraagt, of het de bedoeling van den heer
Verweij is, dat diens vorige voorstel als ingetrokken wordt
beschouwd.
De heer Verweij wenscht beide voorstellen te handhaven.
Het is sprekers bedoeling, dat het gedrukte voorstel, dat een
gedetailleerde regeling bevat, in de plaats zou treden van het
voorstel, dat hij het vorige jaar heeft ingediend, luidende:
»De Raad spreekt de wenschelijkheid uit, dat de opcenten
op de personeele belasting voortaan progressief worden geheven".
De heer Goslinga heeft het gedrukte voorstel van den heer
Verweij geen dwaas voorstel genoemd, maar heeft er integen
deel alle eer aan bewezen en het een min of meer slim voor
stel gevonden. De heer Verweij heeft daarbij op bescheiden
wijze getracht het beginsel van progressie in de opcenten-
regeling door te voeren. Spreker heeft het bestreden, omdat
het tot verkeerde consequenties zou leiden.
Sneller dan spreker ooit had kunnen denken, is de juist
heid van deze stelling bewezen, want thans heeft de heer
Verweij een voorstel ingediend, waarin de progressie nog
radicaler dan in het eerste voorstel is geregeld, zoodat men
inderdaad van kwaad tot erger komt.
Spreker heeft niet beweerd, dat men overal elders op den
verkeerden weg is en alleen Leiden verstandig zou handelen
ten aanzien van de progressieve heffing. Spreker heeft wel ge
tracht aan te toonen, dat het beginsel van progressie, waar
tegen hij uit hoofde van zijn politieke overtuiging geen princi-
pieele bezwaren kan hebben, voor Leiden in de tegenwoordige
omstandigheden en met deze belasting niet goed zou werken.
Voor een stad als Leiden met 12000 perceelen van minder
dan ƒ750.huurwaarde en slechts 577 perceelen van meer
dan ƒ750.zou een dergelijk stelsel uit den booze zijn. Het
zou naar sprekers wel gefundeerde overtuiging niet strekken
tot verlichting, maar tot verzwaring van de lasten van den
kleinen man.
Spreker heeft den heer Verweij niet de allergeringste
kwaadwilligheid ten laste gelegd, maar heeft zelfs eenige be
wondering voor de wijze, waarop de heer Verweij getracht
heeft zijn doel te bereiken. Nog hedenochtend zei spreker
tot een van de ambtenaren: de heer Verweij heeft dit niet
Voorstel-Verweij in zake progressieve heffing van opeenten
(Goslinga e.a.) op de personeele belasting.
dom aangelegd, het is slim bedacht. Dit heeft spreker niet
weerhouden het voorstel te bestrijden, omdat hij het niet acht
te zijn in het belang van de gemeente.
Spreker is nog meer gekant tegen het tweede voorstel,
want dat kost de gemeente nog 2800.Spreker heeft
vanmiddag zoo bloedig gevochten voor de 3500.uit de
hondenbelasting en daarvan zou dan weer 2800.afgaan;
dat kan spreker niet hebben. Spreker kan het nieuwe voor
stel van den heer Verweij dus nog minder aanbevelen dan
zijn eerste.
De heer Verweij zet nog even recht de bewering van den
Wethouder, dat men op het oogenblik in Amsterdam gaat
tot 270 opcenten; dat is onjuist. Spreker weet niet, wat men
daar voor 1933 van plan is, maar dit jaar worden daar
60120 opcenten geheven, hetgeen dus wel verschilt met
wat de Wethouder zegt.
De heer Goslinga erkent, dat de heer Verweij daarin gelijk
heeft; het is door het College voorgesteld, maar later weer
teruggenomensprekers gegevens waren aan het oorspronkelijke
voorstel van het College daar ontleend.
De heer Verweij zegt, dat de heer de Reede de plannen van
Minister de Geer tot progressieve heffing tot 300 opcenten
op de gemeentefondsbelasting heeft aangevoerd als bewijs, dat
ook in zijn kring men voorstander is van progressie. Maar
wanneer dit juist is, en spreker heeft geen reden daaraan te
twijfelen, welk bezwaar kan men dan maken tegen sprekers
oorspronkelijk voorstel, dat ging tot 130 opcenten? De heer
de Reede vraagt nu: en de draagkracht dande heer de Reede
heeft gevraagd, of een ernstig man als spreker niet in staat
is aan te toonen, dat de draagkracht der ingezetenen in over
eenstemming is met de huurwaarde; spreker begrijpt niet,
dat een ernstig man als de heer de Reede aan spreker die
vraag stelt, omdat dat immers niet nader aangetoond behoeft
te worden. In den regel betrekt men toch een woning in
overeenstemming met zijn inkomen; ieder, die dat niet doet,
zal de wrange vruchten daarvan zelf plukken. Daarom kan
men zeggen, dat de woning, die men betrekt, min of meer
in overeenstemming is met zijn draagkracht. Op het oogen
blik werken factoren in de maatschappij, die dat evenwicht
trachten te verstoren, maar dat gebeurt niet in die mate,
dat men daaraan het recht kan ontleenen om zich tegen
progressie te verzetten. Indien dit zoo is, zullen de ge
volgen niet uitblijven en zullen de menschen naar een
goedkoopere woning moeten uitzien. Dat laat men niet afhangen
van de vraag, of men ƒ5.— of 10.meer personeele be
lasting moet betalen; dan zal men zoo verstandig zijn, dat
te zoeken in de woninghuur. Hiermede is dus aangetoond,
dat de draagkracht haar uitdrukking vindt in de woning, die
men betrekt. Men moet zich aan den regel houden en zich
niet vastklampen aan de uitzondering, zooals de heer de
Reede doet.
Bij de bestrijding van sprekers voorstellen heeft men veel
te veel rekening gehouden met de uitzonderingen, die op het
oogenblik in de maatschappij bestaan.
Ook na hetgeen in tweede instantie tegen de voorstellen
is aangevoerd, blijft spreker ze handhaven.
De heer Eikerbout zal, hoewel zijn partijgenooten en hij zich
meermalen hebben uitgesproken voor de heffing naar draag
kracht, tegen de voorstellen van den heer Verweij stemmen,
omdat hij, gelet op de groote bezwaren, welke voor de tegen
woordige omstandigheden door verschillende sprekers zijn
aangevoerd, de consequenties van het stemmen tegen het
praeadvies van Burgemeester en Wethouders niet aandurft.
De voorstellen van den heer Verweij luidende
«Ondergeteekende stelt voor, de opcenten op de personeele
belasting als volgt te heffen
tot en met
300
60 opcenten.
meer dan
300
t/m.
400.—
70
400.—
b 500.—
80
500.—
b 600.—
90
600.—
B 700.—
100
700
b 800.-
110
800.—
b 900.—
120
900.-
b 1000.—
130
1000.—
B 1100.—
140
1100.—
b 1200.-
150
1200
160
en
«Ondergeteekende stelt voor de opcenten op de personeele
belasting als volgt te heffen
B
B
B
B
B
B
B
B
B
B
B
B
B
B