396 MAANDAG 7 NOVEMBER 1932. Voorstel-Vervveij in zake progressieve heffing van opcenten (Donders e.a.) op de personeele belasting. zonder beteekenis, maar spreker acht ze van nog meer be- teekenis in den tegenwoordigen tijd. In een normalen tijd, een tijd van normale verhoudingen en ontwikkelingen, nog r.iet eens een tijd van hoogconjunctuur, is het natuurlijk in het algemeen juist, dat de bewoning van een huis met een huurwaarde van BOO.of hooger een zekeren welstand, een zeker fortuin, een zekere gegoedheid aanduidt. Ten aan zien van meerderen zal ongetwijfeld ook onder de bestaande verhoudingen het bewonen van een huis van zoodanige huur waarde wijzen op een nog niet geknakten welstand, maar in het algemeen wijst op het oogenblik het bewonen van een huis met hoogere huurwaarde zeker niet meer op een nog ongeknakt welstandspeil, evenmin als dit b.v. nog het geval is bij den boerenstand. In normalen tijd zou men wellicht gerechtigd zijn van een boer, die eenige H.A. grond heeft, te zeggen, dat hij in welstand verkeert, maar het bezit van een dergelijk eigendom gaat op het oogenblik gepaard met het dragen van dusdanig zware lasten, dat moeilijk meer van welstand gesproken kan worden. Het bewonen van een huis van hoogere huurwaarde be- teekent thans niet meer, althans lang niet meer in alle gevallen, dat de bewoner daarvan een nog ongeschokten welstand geniet. De verhoogingen, die op zichzelf reeds eenige beteekenis hebben, gaan dan ook veel zwaarder drukken in de tegen woordige omstandigheden, nu men vaak op grond van allerlei factoren gedwongen is in perceelen van een hoogere huur waarde te blijven wonen. Het beginsel van billijkheid en rechtvaardigheid in de be lastingheffing belet, naar sprekers meening, op het oogenblik de invoering van een progressieve heffing, hoewel in andere omstandigheden wel degelijk tot die invoering besloten kan worden. Spreker zou zich met de verhooging der belasting voor de laatstbedoelde groep nog kunnen vereenigen, indien deze noodzakelijk was om de kas van de gemeente te sterken, maar het voorstel van den heer Verweij heeft deze strekking en dit gevolg niet. Spreker ziet er onder dezen gezichtshoek niet de noodzake lijkheid van in om, waar aan den eenen kant zoo goed als geen verlichting wordt teweeggebracht, aan den anderen kant een zeker in de tegenwoordige omstandigheden niet onbelangrijken druk op te leggen. Dit is te bedenkelijker nu door het voorstel van den heer Verweij, zooals te recht in het ingekomen stuk wordt opgemerkt, het domein van de personeele belasting eigenlijk wordt uitgeput. Wanneer men thans overgaat tot de invoering van een progressieve heffing, wordt het practiscb wel niet ondoenlijk, maar toch uitermate bezwaarlijk om, wanneer het straks onverhoopt noodzakelijk mocht zijn nieuwe bronnen van inkomsten aan te boren, als object daarvoor de personeele belasting te kiezen, terwijl dit bij de uniforme regeling van 100 opcenten veel beter mogelijk is. In zooverre heeft het voorstel van den heer Verweij dus wel eenige beteekenis voor de gemeentelijke schatkist, maar dan een beteekenis in ongunstigen zin. De heer de Reede zegt, dat reeds meer dan honderd jaar de belastingen in ons land naar draagkracht worden ge heven, al is de vorm van belastingheffing niet altijd dezelfde geweest. Zocht men het vroeger meer in de vele soorten van belas tingen, later is daarin verandering gekomen, maar steeds was de gedachte van de draagkracht aanwezig. Die gedachte bracht mede, dat b.v. bij de totstandkoming der Gemeentewet het mogelijk werd gemaakt om ook honden en paarden te belasten, omdat die elementen op draagkracht wezen (paarden voor pleizier, honden voor de jacht). Later is daarin veran dering gekomen en heeft men getracht de belasting naar draag kracht te bereiken door progressie in de belastingtarieven. Nu is draagkracht een zeer rekbaar begrip, maar ze komt het best tot uiting in inkomen en vermogen; daarom staan velen zelfs de gedachte voor om slechts één belasting te hef fen, uitsluitend van het inkomen, waardoor dan het element draagkracht beter kan worden benaderd. In het hier geldende belastingstelsel is men gelukkig dien weg niet opgegaan; daarvan plukt men in dezen tijd zeer veel vruchten; voor een goed belastingstelsel toch is eisch, dat het een zekere stabiliteit in de opbrengst waarborg!; de regeling hier is juist op een betrekkelijk groot aantal belastingen gebaseerd, sommige volgens een vast, andere volgens een progressief tarief, met als gevolg, dat in dezen tijd de opbrengst veel minder daalt dan anders het geval zou zijn geweest. Voor de draagkracht is ongetwijfeld de inkomstenbelasting een goede barometer; het zou dan ook zeer onbegrijpelijk zijn wanneer men niet allereerst voor die belasting een progressief tarief had ingevoerd en ook in dezen tijd, nu de inkomens vrij sterk zijn gedaald, handhaafde. Voorstel-Vervveij in zake progressieve heffing van opeenten (de Reede.) op de personeele belasting. Met de personeele belasting staat het echter anders. Wel is in beginsel erkend, dat eenige progressie daarbij mogelijk is; die bestaat ook, hoewel het meer lijkt op degressie dan op progressie; het is meer een daling van de belasting voor de lagere huurwaarden dan een stijging voor de hoogere. Nu is het zeer eigenaardig om juist die belasting aan te grijpen om daarin meer progressie te brengen, omdat het verband tusschen personeele belasting en draagkracht een geheel andere beteekenis heeft dan dat tusschen inkomstenbelasting en draagkracht. Men is lang niet altijd vrij in het kiezen van zijn huis; velen zijn door allerlei redenen genoodzaakt om vrij duur te wonen, hoewel zij een betrekkelijk laag inkomen hebben; daardoor betalen zij tamelijk veel personeele belas ting, hoewel die met hun draagkracht zeer weinig verband houdt. Spreker ziet dan ook in een poging om de personeele belasting meer progressief te heffen, niet anders dan een poging tot bevrediging van de psychologie van de massa; men wil zoo graag, dat op dit gebied iets gebeurt; men hecht zooveel aan dergelijke uiterlijkheden, maar wat heeft het eigenlijk te beteekenen Spreker sluit zich aan bij den heer Donders ten aanzien van de aan de voorgestelde progressieve heffing ver bonden voordeelen, die spreker zoo buitengewoon laag acht, dat hij werkelijk niet met een dergelijk voorstel zou durven komen en zich er in geen geval mee kan vereenigen. Wat heeft het ten slotte te beteekenen als iemand van 0.60 tot 3.per jaar minder belasting betaalt? Op het oogenblik zijn er werkelijk andere wegen, die men bewandelen moet, wanneer men iets voor de burgerij wil doen, maar ten slotte ook niet uit het oog wil verliezen het groote belang, dat de gemeente bij belastingheffing heeft. De Wethouder heeft vanmiddag nog gewezen op het groote tekort, dat op de begrooting gedekt moet worden. Het ver heugt spreker, dat de Raad thans weer op den grooten weg is en het nu gemakkelijker is over de middelen tot dekking van het tekort te spreken, dan vanmiddag het geval was. Bij den huidigen stand van zaken zou het werkelijk on vergeeflijk zijn, wanneer de Raad ook maar iets van het belastinggebied prijsgaf. De eenige juiste tactiek is het zoeken naar verruiming. Het zou begrijpelijk geweest zijn, indien de heer Verweij, die meent, dat men het geld moet halen, waar het zit, maar toch ook waar het nog is, met een voorstel was gekomen, waaraan de Wethouder van Financiën ook iets had en waarbij de heffing van 100 opcenten werd gehandhaafd, maar ook gegaan werd in de richting van meer belasting. Aan den anderen kant is het goed, dat hij het niet gedaan heeft, omdat er nog geen einde is aan de gaten, die gestopt moeten wor den en de kans, dat de Raad aan een dergelijke heffing zal ontkomen, zeer gering is. Men heeft wel de vraag onder de oogen te zienhet is geen zaak van principe, maar veel meer van tactiek wat de economische werking van een belasting is. Evenals de grondbelasting drukt de personeele belasting direct op de waarde der huizen. Het heelt betrekkelijk weinig te beteekenen, wanneer het betreft huizen, waaraan een tekort bestaat, maar het beteekent zeer veel, wanneer het gaat om huizen van hoogere huurwaarde, die in ruime mate aanwezig zijn, zooals thans het geval is. Vermeerdert men in het laatste geval de huur met de personeele belasting, dan komt men tot een bedrag, dat men in verband met het inkomen spoedig te hoog vindt, waarom men dan ook het huis alleen wenscht te huren, wanneer de huurprijs verlaagd wordt. De Raad heelt er zich niet bijzonder druk over te maken, of de huiseigenaren minder huur voor hun huizen ontvangen, maar hij heeft er zich wel druk over te maken, dat het directe gevolg er van is, dat de beste belastingposten niet onbelangrijk dalen, zoodat het voordeel, dat men met een dergelijke progressieve heffing tracht te bereiken, weer auto matisch verloren gaat. Spreker begrijpt dan ook niet, wat de eigenlijke beteekenis is van het voorstel van den heer Verweij. Deze heeft uit het praeadvies van Burgemeester en Wethouders overgenomen, dat men mag aannemen, dat de opbrengst van de personeele belasting niet zal achteruitgaan. Wie geeft daarvan echter de zekerheid En wat wint men er ten slotte mee Op die manier komt men geen stap verder. Spreker kan dan ook in dit geval het voorstel van den heer Verweij niet steunen, ofschoon de progressie voor spreker geen kwestie van principe is, maar eenvoudig van tactiek, waarbij men echter het belang van de gemeente in het oog heeft te houden en de zekerheid dient te hebben, dat de financieele kracht van de gemeente, niet ondermijnd wordt door ontijdige voorstellen van progressie, welke misschien later zullen gevolgd moeten worden door verscherpte voorstellen, die dan eenvoudig een absoluut boven de draagkracht der bewoners gaanden druk

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1932 | | pagina 18