MAANDAG 7 NOVEMBER 1932.
395
Voorstel-Verweij in zake progressieve heffing van opcenten
(Verweij e.a.) op de personeele belasting.
scheiden voorstel gedaan, mede omdat hier herhaaldelijk wel
liefdesverklaringen zijn afgelegd aan het beginsel der progressie,
maar men, wanneer men staat voor de practische doorvoering
daarvan, blijk geelt het niet te willen. De gevolgen van
sprekers voorstel blijken uit deze tabef:
Te betalen belasting:
250.—
80
11.-
16.-
14.40
500.—
90
61.—
66.
62.70
750.—
100
111.—
116
116.—
1.000.—
110
161.—
166.—
174.30
1.250.—
120
211.—
216.—
237.60
1.500.—
130
261.—
266.
305.90
Hieruit blijkt, dat sprekers voorstel zeer bescheiden is. Hij
heeft dan ook ernstig overwogen of het niet op zijn weg ligt een
verdergaand, een radicaler voorstel in te dienen, te beginnen
bij 300.huurwaarde, opklimmend, niet zooals nu, met
250.maar met 100.tot een maximum van 160 op
centen. Spreker heelt dit echter niet gedaan om hen, die
althans nog eenige sympathie gevoelen voor het beginsel der
progressie, niet in de gelegenheid te stellen om zich op grond
van den inhoud van het voorstel te onttrekken aan hun
plicht om progressie toe te passen; hij heeft een voorstel
gedaan, dat, gegeven de gezindheid van den Raad, nog de
meeste kans van slagen heeft.
Op grond van al deze overwegingen meent spreker, dat
juist in de tegenwoordige omstandigheden gestreeld moet
worden naar een zoo billijk mogelijke verdeeling van de lasten,
die op de ingezetenen moeten worden gelegd en dat de in
voering van een zoo bescheiden progressie niet wegens
practische of andere bezwaren kan worden verworpen. Spreker
geelt den Raad dan ook in overweging zich nogeens ernstig
af te vragen, of het geen tijd wordt ook in Leiden het beginsel
toe te passen, dat in vele andere gemeenten, die met Leiden
op een lijn gesteld kunnen worden, in de heffing der personeele
belasting wordt teruggevonden.
De heer Donders zegt, dat het aanhangige voorstel van
den heer Verweij voor de gemeentelijke schatkist niet de
minste beteekenis heeft. Bij aanneming van dit voorstel zullen
de baten voor de gemeentelijke schatkist immers ongeveer
hetzelfde zijn als bij een uniforme heffing van 100 opcenten.
Het gaat dan ook uitsluitend over de vraag, of men tot
een andere verdeeling der lasten moet komen dan die op
het oogenblik bij de uniforme opcentenregeling bestaat.
Over het beginsel van een progressieve heffing bestaat
inderdaad geen verschil van meening. Alle leden van dezen
Raad zullen er ongetwijfeld voorstanders van zijn; en alle
partijen, welke in dezen Raad vertegenwoordigd zijn en die
in andere gemeenten geroepen zijn geworden een opcenten
regeling te helpen treffen, zullen vaak medegewerkt hebben
aan het tot stand brengen van een progressieve regeling.
Aan den anderen kant is het echter niet zoo, althans niet
bij spreker en zijn partij, dat men onder alle omstandigheden
per se de voorkeur geeft aan een progressieve regeling boven
een uniforme regeling.
Alzoo aanvaardend het beginsel van de progressieve heffing,
meent spreker toch, dat de invoering van een dergelijke
heffing ook beïnvloed wordt door en mede afhankelijk is
van de tijdsomstandigheden, waarin zij wordt voorgesteld.
Het zou trouwens onjuist zijn te beweren, dat er in de
personeele belasting totaal geen progressie zit bij een uniforme
opcentenregeling. Integendeel, zij bestaat daarbij reeds in
tweeërlei opzicht. In de eerste plaats toch wordt het bedrag,
te betalen in hoofdsom, en dientengevolge in opcenten, hooger
naarmate de huurwaarde hooger is, en in de tweede plaats
wordt de kinderaftrek lager, en wel varieerend tusschen 14
en 2%, naarmate de huurwaarde hooger is. Ook bij een
uniform aantal opcenten heeft men dus in de Personeele
Belasting wel degelijk 2 progressief werkende elementen.
Spreker is het volkomen met den heer Verweij eens, dat
het dus uitsluitend er om gaat, of er hier thans nog meer
progressie toegepast moet worden dan al in die belasting op
zich zelf zit en wel door een progressieve heffing der op
centen. Op het oogenblik acht spreker het niet den juisten
tijd tot invoering daarvan over te gaan.
In het voorstel-Verweij kan men onderscheiden 3 groepen
allereerst de groep huurwaarden tot en met f 500.ver
volgens de groep, die gevormd wordt door de huurwaarden
van f 501.tot en met ƒ750.en tenslotte de derde groep,
die gevormd wordt door de huurwaarden boven 750.
Voorstel-Verweij in zake progressieve heffing van opeenten
(Donders e.a.) op de personeele belasting.
Nu is de groep van huurwaarden van 501.tot en met
750.hier van geen belang, omdat die zoowel volgens het
voorstel-Verweij als volgens de bestaande regeling getroffen
worden door 100opcenten; aanneming van het voorstel-Verweij
heeft voor die groep dus totaal geen beteekenis. Anders staat
het met de beide andere groepen.
In het algemeen betaalt de groep huurwaarden tot en met
500.bij aanvaarding van het voorstel-Verweij minder
belastingen de groep van huurwaarden boven ƒ750.meer.
Men mag evenwel niet in het algemeen spreken van meer
of minder belasting betalen; dat is te simplistisch; men moet
wel degelijk de juiste draagwijdte van dat meer of minder
nagaan. Men behoeft daarom nog niet direct aanhanger te
zijn van een zonder meer op cijfers gebaseerde belasting-
politiek, zooals de heer Verweij het heeft genoemd, doch
de juiste cijfers van de verschillende verlichtingen en ver
hoogingen van druk vormen voor spreker toch een grooten
factor bij de bepaling van zijn houding tegenover de diverse
belastingvoorstellen.
Spreker heeft, evenals de heer Verweij, het verschil in
druk voor die twee groepen bij het voorstel van den heer
Verweij en bij de bestaande regeling uitgewerkt. Hij verzoekt
den staat, dien hij daarbij gemaakt heeft, als een noot in
de Handelingen te mogen doen opnemen.
De Voorzitter meent, dat daartegen geen bezwaar bestaat
en stelt voor, aan het verzoek van den heer Donders te
voldoen.
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over
eenkomstig het voorstel van den Voorzitter besloten
De heer Donders heeft dan eerst genomen de groep huur
waarden tot en met 500.Deze heeft hij onderverdeeld in
huurwaarden van 4.—, 5.—, 5.50, 6.—, 6.50, 7.
7.50, 8.f 8.50 en 10.per week, of respectievelijk
200.—, 250.—, 275.—, 300.-, 325.—, 350.—,
375.400.425.en 500.per jaar. Elke huur
waarde heeft spreker weer onderverdeeld in ongehuwden of
gehuwden zonder kinderen, en verder 1 kind, 2 kinderen en
zoo telkens met één opklimmend tot en met 7 kinderen. Zoo
doende is spreker gekomen tot 80 groepen, waarvoor de perso
neele belasting volgens het voorstel van den heer Verweij
eenigszins zal worden verlaagd. Maar ook niet meer dan
eenigszins.
De grootste vermindering zal immers 3.30 zijn, voor de
ééne groep ongehuwden of gehuwden zonder kinderen bij een
huurwaarde van 10.per week of ƒ500.per jaar. Verder
bedraagt de vermindering voor 2 groepen van 2.50 tot
3.voor 6 groepen van 2.— tot 2.50, voor 10 groepen
van 1.50 tot 2.voor 16 groepen van 1.tot 1.50
en voor 45 groepen minder dan 1.Van een vermindering
van eenige beteekenis is dus over de geheele linie hoegenaamd
geen sprake.
Uit de cijfers blijkt verder, dat voor de minst draagkrachtigen
het verschil het kleinst is. Bij een woninghuur van 7.50 of
minder per week is de maximum vermindering 1.80. Bij
een woninghuur van 4.per week zijn de verschillen
b.v. 0.60, 0.52, 0.43 en zoo telkens minder tot 0.03.
Voor de kinderrijke gezinnen tenslotte hebben de vermin
deringen vrijwel in het geheel niets te beteekenen. Immers
bij 7 kinderen respectievelijk 0.03, 0.05, 0.02, 0.04,
0.02, 0.05, 0.30, 0.34, 0.38 en 0.50.
De cijfers wijzen dus uit, dat bij aanvaarding van het
voorstel-Verweij een verlichting van eenige beteekenis over
de geheele linie voor deze groep niet intreedt en dat deze
verlichting zeker vrijwel geen beteekenis heeft voor de minst
draagkrachtigen en voor de groote gezinnen. Aan de hand
der cijfers is spreker dan ook geneigd te zeggen, dat het
voorstel-Verweij eigenlijk niets meer is dan een gebaarspreker
moet den heer Verweij in elk geval de illusie ontnemen,
dat bij zijn voorstel sprake is van een verlichting van ook
maar eenige beteekenis.
Voor de groep huurwaarden boven 750.die door spreker
in zijn staat verdeeld is in 64 ondergroepen, en die allen
meer gaan betalen bij aanneming van het voorstel-Verweij,
is de verhooging wel degelijk van eenige beteekenis. Hier is
het geen quaestie van centen, maar wordt het er onmiddellijk
een van guldens. Van die 64 groepen krijgen er 24 een ver
hooging van ƒ3.tot ƒ10.waarvan 16 een boven ƒ5.
20 groepen een van 10.tot 20.waarvan 13 boven
15.6 groepen een van 20.tot 30.— en 14 groepen
een van meer dan ƒ30.—Op zich zelf zijn deze verhoogingen,
en zeker in vergelijking met de andere verlagingen, niet
Huur-
Opcenten
volgens
1932.
1983
(na herclassificatie
Volgens
sprekers
voorstel
waarde
sprekers
der gemeente in de
voorstel
4de klasse).
9
Zie neot op blz. 406,