MAANDAG 7 NOVEMBER 1932.
393
Interpellatic-van Stralen in zake het stempelen door
(van Stralen c.a.) werkloozen op 3 November 1932.
kunnen beschikken, maar dat is niet gebeurd, omdat er iets
in de lucht hing. Burgemeester en Wethouders hebben
blijkbaar als volgzame dienaren der Regeering dadelijk aan
het bevel uit Den Haag gevolg gegeven en zij hebben het
verzoek der organisatie naar Den Haag doorgezonden om
advies. Dat was niet noodig geweest. Op 17 October gold
hier nog de oude steunregeling, waarin een dergelijk voor
schrift niet was opgenomen. Het College had op dit verzoek
kunnen beslissen zonder rekening te houden met die door
den Minister gewenschte wijziging, want die was niet in
gevoerd; enkele dagen later is daarover gesproken in een ver
gadering van de steuncommissie. Het College heelt dat echter
niet gedaan, maar dit verzoek doorgezonden naar Den Haag.
Spreker protesteert ernstig tegen deze handelwijze. Het is
toch nog nooit gebleken, dat een dergelijk verzoek aanleiding
heeft gegeven tot misbruiken, dat b.v. het vrij geven van
stempelen aanleiding was tot afkeurenswaardige daden. Het
was toch ook niet aan te nemen, dat die demonstratie onordelijk
zou zijn; het is een volkomen wettige, officieel toegestane
demonstratie. Misschien hoopte het College heimelijk, zooals
zoovelen, dat die demonstratie verboden zou worden; het
heeft echter niet zoo mogen zijn. Spreker komt er in elk
geval tegen op, dat het College zoo radicaal heeft gebroken
met de goede gewoonte, die altijd heeft bestaan en nooit
ongewenschte gevolgen had, alleen omdat de Minister daar
over zijn ongenoegen te kennen gaf. Ook is nog getracht,
waar vrijstelling was geweigerd, door verschuiving van het
stempeluur, het mogelijk te maken, dat de werkloozen daarna
aan de demonstratie nog konden deelnemen;de Burgemeester
heeft ook dit in een conferentie daarover vlakaf geweigerd,
hoewel daartoe volgens het schrijven van den Minister geen
aanleiding bestond; daarin werd alleen voorgeschreven weigering
van de vrijstelling van stempelen, maar het liet zich niet uit
over verschuiving van het stempeluur.
Ten slotte, het oogmerk is niet gelukt, evenals de poging
van de Regeering om aldus de demonstratie te laten mislukken,
daar er van andere zijde wordt gezorgd, dat de arbeiders,
wien vrijstelling van stempelen is geweigerd, om hun arbeiders
plicht, hun plicht als staatsburger te vervullen, geen nadeel
zullen hebben van de buitengewoon benepen maatregelen
der Regeering, gesteund door tal van gemeentebesturen, die
blijkbaar één lijn met den Minister trekken. Dit is echter
niet gelukt; ondanks de weigering van stempel verlof zullen
de arbeiders toch naar Den Haag gaan om te demonstreeren.
De heer Komijn zegt, dat de heer van Stralen den Raad
verlof heeft gevraagd voor een interpellatie naar aanleiding
van de weigering van stempel-verlof, maar spreker weet
eigenlijk niet, wat die interpellatie op het oogenblik voor doel
heeft; er zijn geen vragen gesteld aan het College; de heer
van Stralen heeft een protestrede gehouden tegen de z.i.
onjuiste houding van het College en verder medegedeeld,
dat de heeren toch naar Den Haag gaandaarmede is de
zaak uit. Intusschen heeft hij toch insinuaties geuit, die
volkomen onjuist zijn en even rechtgezet moeten worden.
De heer van Stralen begon met de mededeeling, dat het
de bedoeling van het College met dit alles is geweest om
die menschen te verhinderen naar Den Haag te gaan. Dat
is van a tot z onjuist en de heer van Stralen weet dat. Er is
op dat verzoek geen beslissing genomen. Toen het verzoek
inkwam en tevens bekend werd, dat de Minister eeri wijziging
der steunregeling verlangde, heeft het College zich op het
standpunt gesteld, dat het de beslissing van den Minister
moest afwachten en eerst daarna zijn houding kon vast
stellen. Burgemeester en Wethouders zijn niet aan een be
slissing toe gekomen, omdat de mededeeling van den Minister
inkwam, dat in dit geval vrijstelling van stempelen niet
mocht worden verleend. De heer van Stralen wist dat, want
in de sub-commissie voor de steunverleening is die mede
deeling gedaan en toen heeft de heer van Stralen gevraagd,
of de bedoeling was, dat het verzoek zou vallen onder de
regeling, welke volgens den Minister noodig was. Met meerder
heid van stemmen is besloten Burgemeester en Wethouders
te adviseeren die wijziging te aanvaarden en aan den heer
van Stralen is medegedeeld, dat het verzoek onder die rege
ling zou vallen. De heer van Stralen wist wat daarvan het
gevolg zou zijn.
Burgemeester en Wethouders hebben niet gestemd over
de vraag of het verzoek moest worden toegestaan. De houding
van het College is volkomen reëel geweest en alle kwade
bedoelingen, welke de heer van Stralen hun toeschrijft,
worden hun geheel ten onrechte toegedicht.
Op de zaak, waarom het gaat, is van toepassing het bekende
versje: Zoete lieve Gerritje, wie zal dat betalen? Het gaat
om de betaling en nu is het van de zijde van den heer van
Stralen c. s. zeer gemakkelijk gemaakt, want die zeggen,
Interpellatie-van Stralen in zake het stempelen door
(Komijn e.a.) werkloozen op 3 November 1932.
dat öf het N.V.V. de kosten zal dragen öf de menschen zelf.
Daarmede is de zaak klaar. Vei der is er in deze niets te be
slissen.
De heer van Stralen heeft aan Burgemeester en Wet
houders gevraagd, wat zij van plan zijn. Indien het waar
was, dat Burgemeester en Wethouders met alle mogelijke
middelen wilden trachten het slagen van de demonstratie
te beletten, dan zouden zij eenige machtsmiddelen in de
hand hebben tegenover de menschen, die niet kwamen stem
pelen, maar zij hebben er niet aan gedacht van die machts
middelen gebruik te maken. Het is de kwestie van den
stempelplicht. Men zou kunnen zeggen, dat iemand, die
zonder reden niet stempelt, geen steun behoort te hebben.
Burgemeester en Wethouders hadden kunnen besluiten om
de menschen, die niet kwamen stempelen, niet meer te
steunen en dan had daarop geen aanmerking gemaakt kunnen
worden. Na hetgeen spreker ter oore was gekomen, had het
College ook aldus kunnen redeneeren: als die menschen van
het N.V.V. eenige vergoeding krijgen, kunnen wij dat als
een bij-inkomst beschouwen en in mindering brengen van
de steunbedragen.
Zoo zijn er verschillende maatregelen, welke Burgemeester
en Wethouders konden toepassen, maar de zaak laat hen
onverschillig. Het gaat over een demonstratie in Den Haag en
spreker herhaalt, dat Burgemeester en Wethouders in geen
enkel opzicht ten aanzien van die demonstratie hebben ge
dacht als uit de woorden van den heer van Stralen zou
kunnen worden afgeleid. Voorts heeft de heer van Stralen
de Regeering erbij gehaald; spreker zit hier niet om de Re
geering te verdedigen, maar kan zich levendig voorstellen,
dat zij die houding aangenomen heeft; een strenger houding
zou spreker absoluut niet verbaasd hebben, maar die heeft
zij niet aangenomen. Er is meer reden de houding der
Regeering te waardeeren dan om zoo te keer te gaan hier.
Spreker begrijpt niet, waarom deze interpellatie noodig was,
waar de heer van Stralen volkomen op de hoogte was van
den gang van zaken en waar in dit geval aan het College
in geen enkel opzicht iets te verwijten valt.
De heer Van Stralen zegt, dat deze zaak toch zoo eenvoudig
niet is als de Wethouder ze stelt. De tegenwoordige Wet
houder van sociale zaken kan met een lachend gezicht allerlei
cynische opmerkingen maken; hij kan altijd lachen en hij
zegt het zoo eenvoudig; volgens den Voorzitter zijn dit
deugdelijke eigenschappen, maar die staan spreker niet zoo
aan; bij meer dan een gelegenheid is gebleken, dat men er
met de wisseling van de portefeuille van sociale zaken
eenigszins op achteruitgegaan is. De heer Romijn zou zich
krachtens zijn beginselen als Vrijheidsbonder eigenlijk moeten
verzetten tegen zulke ongeoorloofde dwangmaatregelen; hij
aanvaardt ze echter met open armen. Spreker heeft de over
tuiging, dat die maatregelen, die er toe- leiden, dat den ar
beiders vrijheidsbelemmeringen worden opgelegd, precies in
de lijn van den heer Romijn liggen. De bemerking van den
Wethouder, dat spreker wel had kunnen begrijpen, dat die zaak-
zoo loopen zou, is onjuist, want het verzoek van den Leidschen
Bestuurdersbond had, los van de bepalingen van den Minister,
ingewilligd kunnen worden; de Minister heeft in de Kamer
ook erkend, dat de gemeentebesturen, waar de oude steun
regeling nog gold, vrij waren, tot de invoering van die
wijziging. Die wijziging was op 17 October niet ingevoerd
en het College had op dit verzoek kunnen beslissen zonder
het naar den Minister te zenden. Spreker gelooft graag, dat
de Wethouder dat toch gaarne heeft gedaandat kwam precies in
zijn kraam te pas; spreker keurt het echter zeer af. Wanneer dit
verzoek was toegestaan, dan had de Regeering daaraan niets
kunnen doen. Er is natuurlijk niets van waar, dat daartoe in de
steuncommissie is besloten; spreker kan zich niets herinneren
van de mededeeling van den Wethouder, dat dit verzoek van
den Leidschen Bestuurdersbond zou vallen onder die bepaling;
anders zou hij zich daartegen onmiddellijk hebben verzet,
want dit verzoek is juist met dat doel gedaan; toen die zaak
in de steuncommissie ter sprake kwam, had het College nog
niet beslist over de aanvaarding van de ministerieele wijziging;
er was dus volledig de gelegenheid om geheel los daarvan
op dit verzoek te beslissen.
De heer Komijn vraagt, of de heer van Stralen zich
herinnert, dat hij het gevraagd heeft.
De heer van Stralen antwoordt ontkennend.
De heer Wilbrink weet zeker, dat in de steuncommissie is
gezegd, dat dit stempelen onder die bepaling viel.
De heer Romijn zegt, dat de heer van Stralen gevraagd