MAANDAG 7 NOVEMBER 1932.
391
Interpellatie-Kuipers in zake verlof gemeentepersoneel
(Knuttel e.a.) op 3 November 1932.
Ook spreker vindt hetgeen de Wethouder heelt voorgelezen
buitengewoon zwak. Het is n.l. heel aardig om te zeggen, dat
men in het algemeen van oordeel is, dat, indien verzuim
noodig is, dat niet van het verlof moet worden afgetrokken,
maar indien dit wordt gebruikt als middel om het op zoo
velerlei plaatsen en zoo velerlei manieren toegestane verlof
buiten bezwaar van de schatkist onmogelijk te maken, dan
is dat een aanslag op de politieke vrijheid en het demon-
stratiereeht van het gemeentepersoneel. Spreker kan niet in
zien, dat het veel zal helpen, wanneer de heer Kuipers zegt
het met de houding van Burgemeester en Wethouders niet
eens te zijn en de heer Schüller tegen deze houding protesteert.
Men komt op die manier niet verder en de toestand zal nog
veel scherper vormen gaan aannemen, hetgeen blijkt uit de
verschillende bezwaren, welke de regeering meermalen ten
aanzien van politieke betoogingen opwerpt. Het eenige middel
is, dat de gemeente-ambtenaren eenvoudig toch gaan. Dat
moet natuurlijk gebeuren op groote schaal, maar om dat te
kunnen bereiken, moet er propaganda voor worden gemaakt.
De ambtenaren moeten die uren vrij nemen, als hun geen verlof
wordt gegeven, en als ze het op buigen of barsten zetten, is
er wel eenige hoop, dat Burgemeester en Wethouders het er
op wagen, en het tevoren op een accoordje wordt gegooid.
Dit is de eenige weg om iets te bereiken.
De heer de Reede heeft met veel genoegen van den heer
Schüller gehoord, dat er aan de ambtenaren veel vrijheid
wordt gegeven in verband met het voldoen aan bepaalde
verplichtingen, hetzij van godsdienstigen, hetzij van anderen
aard. Spreker acht dat den juisten weg en zijns inziens zou
het goed zijn, indien Burgemeester en Wethouders dergelijke
rechten vastlegden en bepaalden, dat voor bepaalde functies
en op bepaalde dagen een ambtenaar aanspraak zou kunnen
maken op extra verlof, zonder dat hij daarvoor een deel van
zijn salaris of traktement moet afstaan, maar dat is heel iets
anders dan het verleenen van verlof voor het bijwonen van
politieke betoogingen. Men kan een sterk voorstander zijn
van het recht van betoogen, zonder daaruit de conclusie te
trekken, dat, wanneer een of andere politieke partij het noodig
acht een betooging te organiseeren, dan ook een werkgever
verplicht is den menschen, die bij hem in dienst zijn, dien
dag vrij te geven, al dan niet met behoud van loon. Als men
het hebben van vast werk apprecieert, móet men het even
eens apprecieeren, dat men daar werken moet en niet op ge
legen en ongelegen tijden om verlof komen vragen. Als iemand
een vrijen dag komt opvragen, wordt die niet geweigerd,
maar als menschen, die geen verlof meer hebben, extra verlof
vragen, dan blijkt daaruit, dat ze niet beseffen, dat ze daar
door anderen dwingen harder te werken. Om practische
redenen is er geen aanleiding om een dergelijk verzoek om
extra verlof in te willigen. Wanneer door verlof aan alle
kanten de dienst ontwricht zou worden, ter wille van menschen,
die min of meer opgewarmd naar Den Haag willen trekken,
dan is het eenvoudig de plicht van de bestuurders om te
zeggen: wie gaan wil, kan gaan, als hij nog aanspraak op
verlof kan maken, maar als zijn verlof op is, dan is het tijd
om te werken en heeft hij zijn plicht te doen.
Den heer Tepe was het besluit van het Haagsche gemeente
bestuur, waarop de heer Kuipers zich beriep, bekend, maar
hij kan niet inzien, dat men daaraan eenig argument kan
ontleenen ten aanzien van het standpunt, dat het College
hier heeft ingenomen; spreker kent de motiveering van dat
besluit niet; mogelijk geldt in Den Haag ten aanzien van het
verlof in het algemeen een geheel andere regeling dan hier.
Spreker kan dus niet beoordeelen op welke gronden het
Haagsche gemeentebestuur dat besluit genomen heeft. Spreker
heeft daarmede echter volstrekt niet te maken, maar alleen
met het standpunt, dat het College hier heeft ingenomen.
Het College heeft zich afgevraagd, welke in het algemeen de
houding en de practijk waren ten aanzien van het geven
van extra-verlof. Bij de groote diensttakken, Lichtfabrieken
en Gemeentewerken, bestaan bijzondere regelen, waarbij de
gevallen, waarin extra-verlof, dus verlof boven de gewone
vacantie, uitsluitend met behoud van loon, verleend wordt,
nauwkeurig omschreven worden, n.l. familieomstandigheden
en behartiging van personeelsbelangen. Bij de diensttakken,
waar een dergelijke officieele schriftelijke regeling niet bestaat,
wordt dezelfde werkwijze steeds gevolgd. Men gaat uit van
het standpunt, dat extra-verlof binnen zekere grenzen beperkt
moet blijven; buiten de gewone vacantie van 12 dagen kunnen
5 dagen extra-verlof, uitsluitend met behoud van loon, gegeven
worden, op grond van familieomstandigheden of personeels
belangen. Verlof zonder behoud van loon is principieel zooveel
mogelijk tegengegaan, om te voorkomen, dat het nemen van
verlof zal worden een zaakje van betalen. Dat moet het toch
Interpellatie-Kuipers in zake verlof gemeentepersoneel
(Tepe e.a.) op November 1932.
niet wordenhet moet afhangen van de redenen, waarom
het gegeven wordt en die zijn gelegen in familieomstandig
heden en algemeene dienst- en personeelsbelangen. Nu zijn
nog vele andere gevallen denkbaar, waarin men zich zou
kunnen afvragen, of daarbij ook geen aanleiding zou zijn
voor verlof, maar neemt men eenmaal het beginsel aan om
ook buiten die eenmaal vastgestelde regeling extra-verlof
te geven, dan komt men dagelijks voor de vraag te staan,
of extra-verlof gegeven kan worden, zooals ook hierbij, en
dan zal men daarover altijd en eeuwig strijd te voeren
hebben.
Spreker is niet geneigd van die regels af te wijken. Die
regels zijn goed. De redenen waarom verlof wordt gegeven,
moeten bijzondere redenen zijn; zij zijn omschreven, maar
redenen als de heer Kuipers en adresseerende Bond opgeven,
kan men bij de vleet bedenken. Straks wordt, zooals meermalen
gebeurt, door de katholieke arbeiders het groote encycliek feest
gevierd, ter herdenking van het verschijnen van de Rerum Nova
rum, maar als nu door de arbeiders, wier verlofdagen om waren,
daarvoor extra verlof werd gevraagd, zou spreker er niet
aan denken dat toe te staan.
Zoo zijn er tal van voorbeelden denkbaar; door de eene
organisatie wordt dit feest, door de andere organisatie dat
feest georganiseerd. Als men geen algemeene regelen stelt,
en in bijzondere gevallen incidenteele beslissingen neemt,
leidt dat waarschijnlijk tot onbillijkheden. Het instituut van
verlof moet binnen zekere grenzen beperkt worden.
De heer Kuipers heeft aangevoerd, dat Burgemeester en
Wethouders ook hebben afgewezen het verzoek van de ambte
naren, die reeds hun vacantie verbruikt hadden, om dezen
verlofdag te mogen hebben, op voorwaarde dat die in mindering
zou worden gebracht op hun vacantie van het volgend jaar.
Burgemeester en Wethouders hebben dat geweigerd, omdat
ze er streng de hand aan houden, dat zulks niet of slechts
bij uitzondering gebeurt. De vacantie is gegeven aan de
ambtenaren om zich naar lichaam en geest te restaureeren
en als men nu de gelegenheid schept om verlof te nemen in
mindering van de vacantie van volgende jaren, doet men
aan het karakter van het instituut der vacantie schade.
De heer Schüller heeft aangevoerd, dat hem verschillende
gevallen bekend zijn, waarbij is afgeweken van de algemeene
regelen, zooals die zijn gesteld. Die gevallen zijn geen van
alle aan spreker bekend, maar wanneer ze zich inderdaad
mochten hebben voorgedaan, dan zijn ze in ieder geval niet
veroorzaakt door een besluit van Burgemeester en Wethouders.
Het is mogelijk, dat een of andere directeur van die regelen
is afgeweken, maar het College is daarvoor dan niet aansprakelijk.
Komen spreker dergelijke gevallen ter oore, dan zal hij moeite
doen te voorkomen, dat dergelijke maatregelen buiten de
algemeene regels om worden genomen.
Wat betreft de klacht van den heer Schüller, dat in den
brief aan de organisaties door Burgemeester en Wethouders
hun besluit niet is gemotiveerd, kan spreker meedeelen, dat
het College zulks niet noodig heeft geoordeeld. Het onder
stelde, dat die algemeene verlofsregeling wel aan de ambte
naren bekend was. Had spreker geweten, dat, indien deze
motieven waren opgegeven, men het aan de organisaties ge
makkelijker zou hebben gemaakt deze motieven onder het
oog te zien, dan zou hij er niets tegen hebben gehad het
besluit nader te motiveeren. Van opzet is hier geen sprake.
Den Voorzitter is van een order, die volgens den heer
Kuipers bij de politie verschenen zou zijn, dat in dit geval
ruiling van dienst niet was toegestaan, niets bekenddie order
zal waarschijnlijk door den Commissaris zelf zijn uitge
vaardigd, voorzoover daartoe aanleiding bestond. De Commis
saris zal zich dan waarschijnlijk op hetzelfde standpunt hebben
gesteld, dat ruiling van dienst, die natuurlijk ontwrichtend
op den dienst werkt, slechts in zeer bijzondere omstandigheden
toegestaan moet worden, als hoedanig datgene, waarvoor het
toen gevraagd en niet toegestaan is, door den Commissaris
niet beschouwd is. Spreker wil er wel een onderzoek naar
instellen, maar hij kan zich volkomen de houding van den
Commissaris begrijpen en zou die ook goedkeuren.
De heer Schüller neemt direct aan, dat de Wethouder niet
bekend is geweest met den wensch van de organisatie tot
motiveering van het antwoord en dat de afwijzing daarom
niet gemotiveerd is, maar in elk geval zijn de bewijzen daar
voor er wel.
De heer de Reede zou om practische redenen tegen dit
verlof zijn, maar wat zou daarvan terechtkomen, als dat deel
van het personeel nu eens toevallig nog een paar dagen verlof
had staan. In het reglement staat in het geheel niet, dat
verlof alleen wordt gegeven, als de dienst het toelaat; wanneer
een aantal menschen nog verlof hadden, zou volgens den heer