388
MAANDAG 7 NOVEMBER 1932.
Wijziging belasting op de honden.
(Goslinga.)
noodzakelijk. De verlaging van het havengeld heeft de gemeente
ƒ4000.gekost en het is toch zeer begrijpelijk, dat spreker
als penningmeester van de stad zoekt naar dekkingsmiddelen
daarvoor. Het tarief van de in 1881 ingestelde hondenbelas
ting is laatstelijk vastgesteld in 1908, toen het geld heel wat
meer waarde had dan nu; een verhooging van het tarief van
4.toen tot 6.nu is zeer bescheiden; een heffing van
8.zou meer de gelijkheid met toen benaderen, maar voor
gesteld wordt nu slechts 6.—. De heer de Reede vindt het
een zeer bescheiden verhooging; dat is ook zoo; reden te meer
voor den Raad om er vóór te stemmen; wanneer het een
drastische verhooging zou zijn, zou men er tegen kunnen zijn,
maar tegen deze bescheiden verhooging kan men niet veei
bezwaren hebben.
De heer de Reede vindt den rechtsgrond zeer zwak. Die ligt
in de Gemeentewet.
Er is gesproken over een belasting op katten; spreker wilde
dat hij die invoeren kon; hij zou er geen bezwaar tegen
hebben, maar het kan nu eenmaal niet.
De heer de Reede meent, dat het te ver gaat om bij elke
gelegenheid te zoeken naar hoogere belastingen, maar dat is
toch wel eenigszins miskennen den tijd, waarin men leeft.
De heer Knul tel vroeg zoo pas nog: weet men wel in welken tijd
men leeft? Spreker weet dat wel: men leeft n.l. in een tijd, waarin
een Wethouder zich geen enkele bron van inkomsten kan
laten ontgaan en waarin hij voortdurend bedacht moet zijn
op kleine inkomsten en bezuinigingen en dan is 3500.
nog niet zoo weinig. Het pas aangenomen punt van de agenda
No. 6 brengt ongeveer 3500.op; moet men het dan niet
doen, omdat het zoo bescheiden is? Het College is blij met een
bezuiniging van 100,of 200.en als het een van 1000.
kan vinden, geeft het een rondje; 3500.is geen kleinig
heid, maar een bedrag van veel beteekenis; het is een onder
deel van het dekkingsplan voor de begrooting voor 1933.
Wanneer de Raad hiertegen stemt, krijgt hij bij de begrooting
voor 1933 daarvan ook weer den last.
De heer Knuttel zegt nu, dat men die ƒ3500.meer nooit
zal krijgen. Bij de invoering van de hondenbelasting is voor
speld de dood van alle honden; het zou een groote moord
partij worden. Het is meegevallen; velen hebben liefhebberij
in een hond en laten hem zich voor enkele centen per
week niet afnemen. Doet men hem weg, dan doet men
dit even goed bij f 4.als bij 6.belasting; als men er
liefhebberij in heeft, is die verhooging van geen beteekenis.
Voor hun liefhebberij hebben de menschen in het algemeen
wat over.
Het is ook absoluut geen plagerij, zooals de heer van Eek
zegt; dat is toch geen goede opvatting van hem; men heft
hier toch geen belastingen om te plagen. De heer van Eek is
alleen maar voor die voorstellen, die niet drukken op de
arbeidersklasse; men kan zeggen, dat hij dan overal tegen is,
met uitzondering van de vermogensbelasting; alle verdere
belastingen drukken echter min of meer op de arbeiders
klasse. De arbeidersklasse vormt immers 87% van de burgerij;
die moet ook in de belasting bijdragen; dat kan eenvoudig
niet anders; anders is de stad eenvoudig niet te besturen.
Wanneer men alleen voor die belastingen is, die niet op de
arbeidersklasse drukken, dan is men feitelijk tegen alle be
lastingen. Het is heel aangenaam voor de eigenaars van
honden, wanneer dit voorstel wordt afgestemd, maar praatjes
vullen nog altijd geen gaatjes. Spreker moet geld hebben om te
betalen en dat zoekt hij bij elkaar met groote en kleine
sommen; kruimeltjes zijn ook brood. Nu zegt de heer van
Eek, dat spreker het niet van de kleintjes moet halen, maar
houden dan alleen arbeiders honden? Zoolang dus nog één
arbeider een hond houdt, mag men deze belasting dus niet
verhoogen. Het is toch geen noodzakelijk levensonderhoud,
zooals gas en electriciteit, waarbij de heer van Eek dit ook
wel eens betoogd heeft; men kan toch ook leven zonder
hond. Een enkele mag zijn hond wegdoen, maar de meesten
houden hem, ook al kost het iets meer. Die 6.zijn trouwens
een kleinigheid in vergelijking met wat het onderhoud van
een hond kost; dat is veel meer.
Het verschil in belasting tusschen luxe- en waakhond wordt
zoo gering gemaakt, omdat de tegenwoordige verordening
aanleiding geeft tot ontduiking. In 1931 zijn van de 1532
honden er niet minder dan 832 als waakhond aangegeven;
ieder gevoelt, dat dat dwaasheid is, maar het is voor de
ambtenaren moeilijk om daartegen in te gaan, omdat elke
hond wel een beetje waakt; zelfs kleine Pekingeesjes, die men
in een mof meeneemt, werden als waakhond opgegeven. Dit
is dus de reden, dat men dat verschil zóó gering wil maken,
dat bij het aangeven van een hond als waakhond weinig
voordeel is te behalen. Het zal dan verdwijnen of althans tot
geringe proportiën worden teruggebracht.
Als de Raad niet opziet tegen het doen van uitgaven, dan
Wijziging belasting op de honden.
(Goslinga e.a.)
mag hij evenmin opzien tegen het toestaan van de daarvoor
benoodigde inkomsten, al moet men zijn toevlucht nemen tot
het impopulaire middel van belastingverhooging.
Wat betreft het invoeren van hondenpenningen, vroeger
heeft men die penningen gehad, maar dit gaf aanleiding tot
het stelen van die penningen. Het gebeurde meermalen, dat
een hond, voorzien van een penning, voor een geheel jaar
werd gevangen, en de penning, nadat zij was weggenomen,
werd gehangen aan een hond, welke niet was aangegeven.
Spreker kan de perceptie-kosten niet te hoog opvoeren. Het
invoeren van die penningen is overwogen, maar dat denk
beeld vond bij degenen, die met de inning van de belasting
zijn belast, geen weerklank. Zij zeiden tot spreker: begin
daar niet aan, want het is de dood van veel hondenEn
spreker moet ze levend hebben, omdat de belasting anders te
weinig opbrengt.
Spreker heeft het geld noodig voor allerlei nuttige en noodige
doeleinden. Er zijn dingen, waarover geen verschil van meening
bestaat. Het gebeurt zelden, dat er gezegd wordt, dat er
minder uitgegeven moet worden, maar het komt meermalen
voor, dat men meer wil uitgeven, en als nu de Raad de
aansprakelijkheid aanvaardt voor de uitgaven, moet hij ook
de aansprakelijkheid op zich nemen voor de inkomsten, welke
niet altijd uit groote belastingobjecten kunnen worden ge
haald, maar waarvoor men ook weieens zijn toevlucht moet
nemen tot kleine objecten. Spreker hoopt, dat de Raad dit
voorstel zal aannemen.
De heer de Reede zegt, dat de Wethouder op zijn tijd een
buitengewoon ondankbaar mensch is. Als hij zijn zin niet
krijgt, zegt hij weieens dingen, welke niet heel billijk zijn.
Hij heeft nu pezegd: als ik om geld kom, zijn er altijd
bezwaren! Hij heeft daarbij vergeten, dat nog niet zoo heel
lang geleden de Raad hem aan een heel aardig bedrag
heelt geholpen door de reclassificatie van de persorieele be
lasting. Dit geval is dan ook geen voorbeeld, dat men zijn
begrootingspolitiek voor 1933 in de war stuurt, en dat de
Raad hem niet geeft, wat hij noodig heeft. Het gaat hier
niet om een post, welke van eenige beteekenis is, en zeker
niet om een post, welke vergeleken kan worden met het feit,
dat de heer Huge op wachtgeld is gesteld. Het is geheel iets
anders om onverantwoordelijke uitgaven te doen dan om
minder verantwoordelijke inkomsten binnen te halen. Het
eerste is een bewijs van slecht economisch beleid, maar bij
een inkomst, welke aan den zwakken kant is, gaat het om
het recht. Volgens den Wethouder ligt de rechtsgrond voor
deze heffing in de Gemeentewet, maar het feit, dat die wet
een honderibelastiug kent, is geen rechtsgrond. Spreker moet
dat geheel afwijzen.
Wanneer de Wethouder geld noodig heeft, dan zegt spreker
precies wat van andrre zijde is gezegd: hij moet het halen
waar het zit. Spreker zal te zijner tijd ook zeggen waar het
zit. De Wethouder behoeft dan niet den lastigen weg te be
wandelen, welken de heer van Eek hem op wil sturener
is wel een plekje, waar die simpele f 3500.zijn te vinden.
Het zal waarschijnlijk niet eens 3500.worden, want het
gaat hier niet om de verhooging van 4.tot 6.voor
luxe-honden, maar het dranit om de waakhonden, welke frau
duleus worden gehouden. Het draait om de 3.50 per waak
hond en spreker stelt zich voor, dat velen zullen zeggen:
dat wordt te erg voor dezen tijd!
Spreker dringt er bij den Wethouder op aan deze onbe-
teekenende zaak te laten schieten. De heer van Eek heeft
het woord „plagerij" gebruikt; spreker heeft dat niet willen
doen, overtuigd als hij is, dat het den Wethouder er niet
om te doen is de burgerij te plagen, maar het feit, dat men
de menschen met die pietluttige dingen lastig valt, doet
hem vragen: waar moet het heen? Als de lucht belast kon
worden, zoo zegt men, zou men dat ook doen.
Spreker zou de oplossing in de groote lijnen willen zoeken.
Er moet niet 3500.maar 600.000.gedekt worden.
Er zijn geen middelen van 3500.noodig, maar groote
middelen.
Spreker geeft den Wethouder in overweging dit voorstel
te laten varen en de belasting voor de waakhonden te bren
gen van 2.op 3.50 of 3.75. Men heeft dan de zeker
heid, dat de verordening wordt nageleefd.
De heer Eikerbout noemt de bewering van den Wethouder,
dat de belasting op pleizierhonden van 4.op 6.zal
worden gebracht, onjuist. Alle honden, welke onbeheerd
langs de straat loopen, worden beschouwd als luxe-honden
en men zal die belasten met 6.zoodat zij, die thans voor
hun hond 2.moeten betalen, voortaan 6.zullen hebben
op te brengen. Waakhonden mogen niet langs den weg loopen,
tenzij aan een koord of een ketting. Een bedrag van ƒ6.is