GEMEENTERAAD VAN LEIDEN
131
IHOEKOHEIf STUKKEN.
N°. 210. Leiden, 30 September 1932.
Ter toelichting van de U aangeboden Rekening van de In
komsten en Uitgaven dezer gemeente over het jaar 1931 zij
het volgende onder Uwe aandacht gebracht.
Blijkens die rekening hebben de ontvangsten
van den gewonen dienst bedragen de som van 9.170 042.11
de uitgaven van den gewonen dienst de
som van8.894.654.31
zoodat deze dienst een batig kassaldo heeft
opgeleverd van275.387.80
De ontvangsten van den kapitaaldienst
hebben bedragen de som van9.741.726.66
de uitgaven van den kapitaaldienst de
som van12.295.615.76
zoodat de kapitaaldienst sluit met een
nadeelig slot vanf 2.553.889.10
De begrooting van den gewonen dienst werd oorspronkelijk
door Uwe Vergadering vastgesteld in ontvangst en uitgaaf
op 8.254 139.—.
In den loop der jaren 1931 en 1932 werd zij zoowel in
ontvangst als in uitgaaf verhoogd met 825.944.34, waardoor
het eindcijfer werd gebracht op 9.080.083.34.
Voor Afdeeling II „Kapitaaldienst" werden aanvankelijk
de ontvangsten op 7.328.128.en de uitgaven op
7.035.512.geraamd, alzoo sluitende met een geraamd
batig slot van 292.616.
De kapitaaldienst werd naderhand in ontvangst verhoogd
met 12.722.752.93 en dus gebracht op 20.050.880.93, de
uitgaaf werd verhoogd met 12.735.377.74 en dus gebracht
op 19.770.889.74.
Het verschil tusschen de verhooging van de ontvangsten
en die van de uitgaven bedraagt dus 12.624.81
12.735.377.74—12.722.752.93).
De oorzaak hiervan is, dat bij Raadsbesluit van 8 Juli
1932 (Ingekomen Stukken No. 156), in verband met de
verdeeling over de verschillende hoofdstukken van het ge
reserveerde bedrag van aflossingen van nog niet in eene
vaste leening opgenomen kapitaalsuitgaven, volgn. 769 der
ontvangsten van Hoofdstuk XV met f 20.000.werd
verlaagd.
Daarentegen werden de ontvangsten van Hoofdstuk IV
„Volksgezondheid", eveneens bij Raadsbesluit van 8 Juli 1932,
verhoogd met 5.296.44, wegens overboeking op den kapitaal
dienst van een gedeelte van de ontvangen winst over 1931
van de N.V. „Leidsche Duinwater-Maatschappij en die
van Hoofdstuk XIII §3 „Endegeest c. a.", ingevolge Raads
besluit van 2 Mei 1932 (Ingekomen Stukken No. Ï01), met
2.078.75 in verband met eene ontvangen hoogere bijdrage
van den gewonen dienst.
Ter toelichting van den gewonen dienst merken wij nog
het volgende op.
Het voordeelig kassaldo van den gewonen
dienst ad275.387.80
moet wegens bij he* sluiten van den dienst
1931 te ontvangen gelden, dat dienstjaar be
treffende, worden verhoogd met41.389.51
316.777.31
Daarentegen moet in mindering worden ge
bracht een bedrag van102.069.31
wegens onbetaalde rekeningen en onverwerkt
gebleven credieten.
Het voordeelig exploitatiesaldo bedraagt dus 214.708.
Voor de berekening van het zuivere exploitatiesaldo van
den gewonen dienst 1931 moet in aanmerking worden ge
nomen, dat Hoofdstuk I „Vroegere diensten" sluit met een
batig saldo van 146.003.14.
Van dit bedrag is echter ƒ88.048.43 op Hoofdstuk XV van
den gewonen dienst overgeboekt ter storting in het „Fonds
voor Stadsverbetering en Sociale doeleinden".
Voorts werd hiervan een bedrag van 36.422.63 besteed
ter bestrijding van uitgaven betreffende het bijzonder lager
onderwijs over de jaren 1926, 1927 en 1928.
Voor deze uitgaven was een gedeelte ad 52.000.van
het batig saldo van den gewonen dienst 1930 gereserveerd,
welk bedrag voorloopig op Hoofdstuk XVI „Onvoorziene
Uitgaven" was uitgetrokken.
Vervolgens werd nog op diverse hoofdstukken een bedrag
van in totaal 14.026.09 uitgegeven te zake van onverwerkte
of onverbruikte credieten het dienstjaar 1930 betreffende.
Van de hierboven genoemde som ad 146.003.14 werd dus
88.048.43 naar den kapitaaldienst overgebracht en 50.448.72
besteed ter dekking van uitgaven, behoorende tot vroegere
diensten.
Van vroegere diensten kwam dus 146.003.14 138.497.15
88.048.43 -f- ƒ50.448.72) 7.505.99 aan den gewonen
dienst 1931 ten goede.
Het werkelijk voordeelig exploitatiesaldo van den dienst
1931 bedraagt dus 214.708.7.505.99 207.202.01
De voornaamste oorzaken, welke tot dit resultaat hebben
geleid, zijn de navolgende.
Het batig slot van Hoofdstuk XII „Belastingen," dat
oorspronkelijk was geraamd op 1.614.333.bedraagt
1.819.023.84 of ƒ204.690.84 meer, hetgeen voornamelijk een
gevolg hiervan is, dat aan hoofdsom der personeele belas
ting en aan 100 opcenten op die belasting tezamen
ƒ50.000.meer werd ontvangen dan geraamd was en
aan belasting naar het inkomen (betreffende het in het
dienstjaar eindigende belastingjaar) 135.736.26 meer.
Voorts overtrof de winst van de Gasfabriek de raming
met ƒ72.131.15, die van de Electriciteitsfabriek met ƒ28.464.16,
zoodat ter zake in totaal 100.595.31 meer ontvangen werd.
De winst van het Slachthuis bedroeg 18.842.94 meer dan
geraamd was. Aan „Straatbelasting" werd op Hoofdstuk VI
ƒ215.849.53 of ƒ15.849.53 meer ontvangen dan was uitge
trokken.
Vervolgens bleven de fabricage-uitgaveu over 1931
ƒ50.000.beneden de raming, terwijl de overschotten
op de andere uitgaafposten ruim 30.000.hebben bedragen.
Daartegenover staan evenwel de volgende nadeelige fac
toren.
Voor „ondersteuning van behoeftigen" werd, voornamelijk
tengevolge van de hoogere subsidie, welke aan de Gemeente
lijke Commissie voor Maatschappelijk Hulpbetoon moest
worden uitgekeerd, 74.177.31 meer uitgegeven dan oorspron
kelijk geraamd was en voor „ondersteuning van werkloozen",
na vermindering met de alsnog van het Rijk te ontvangen
bijdrage ad ƒ13.841.54 in die kosten, 70.835.77 meer.
Voorts bedroeg het aandeel der gemeente in de subsidie
aan werkloozenkassen, met inbegrip van het bedrag ad
ƒ25.352.15, dat niet meer op den dienst 1931 kon worden
verantwoord, doch als nog te betalen op den dienst 1932
moet worden overgebracht ƒ99.233.08, d. i. 66.233.08 meer,
meer, dan oorspronkelijk geraamd was.
Terwijl dus de gewone dienst van 1931 (buiten beschouwing
latende de ontvangsten uit vroegere diensten) sluit meteen
voordeelig exploitatie-saldo van 207.202.01, sloot de dienst
1930 met een nadeelig exploitatie-saldo van 53.932.28 en
die van 1929 met een voordeelig exploitatie-saldo van
40.296.39.
Het dienstjaar 1931 is derhalve 261.134.29 gunstiger dan
1930 en 166.905.62 dan 1929.
Opgemerkt wordt, dat het jaar 1931 het eerste is, waarin
de op 1 Mei 1931 in werking getreden nieuwe wet op de
financieële verhouding tusschen het Rijk en de Gemeenten
haar invloed heeft doen gelden. Voor een overzicht van de
financieële gevolgen van den nieuwen toestand met betrek
king tot de jaren 1929 en 1930 wordt verwezen naar onder
staand staatje.