160
de Pasteurstraat 2b B, op 959.67,
de Oosterstraat 16, op694.16,
de Middelstegracht 119, op648.83,
het Plantsoen, op626.25,
de Hooglandsche Kerkgracht 20a, op 843.18,
de Lusthoflaan 2, op 529.65,
de Stadhouderslaan 15, op572.45,
de Driftstraat 49, op100.31,
het Noordeinde 1, op630.
b. de school voor uitgebreid lager onderwijs aan:
het Levendaal 56, op932.27,
het Pieterskerkhof 4, op566.48,
de Haarlemmerstraat 34, op1.003.22,
het Noordeinde 40, op1.340.21,
de Hooglandsche Kerkgracht 20a, op 2.194.63,
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 217, Leiden, 25 October 1932.
Met betrekking tot de door de schoolbesturen ingediende
aanvragen om toekenning van een bijdrage in de kosten
van het bijzonder vervolgonderwijs over 1929 kan thans, nu
de gemeente-rekening over dat jaar is gesloten, eene beslis
sing worden genomen.
Genoemd jaar is het laatste van een driejarige periode,
waarvan sprake is in artikel 102, 3e lid, der Lager Onder
wijswet 1920, zoodat de bijdrage eventueel dient te worden
verminderd tot het bedrag hetwelk noodig is tot goedmaking
van de over bedoelde periode werkelijk gemaakte kosten.
De jaarlijksche bijdrage per leerling van het bijzonder
vervolgonderwijs wordt berekend op het bedrag, dat gemid
deld per leerling van het openbaar vervolgonderwijs over
hetzelfde jaar ten laste van de gemeente is gebleven.
In verband daarmede deelen wij U mede, dat de openbare
vervolgcursussen gedurende 1929 werden bezocht door ge
middeld 118 leerlingen en dat de ten laste van de gemeente
gebleven kosten 4201.35beliepen, of gemiddeld 35.60
per leerling.
Het bedrag van de over de jaren 1927 en 1928 uitgekeerde
bijdragen, vermeerderd met de op den aangegeven grondslag
over 1929 berekende bijdrage, overtreft de over die jaren
voor de vervolgcursussen Hooglandsche Kerkgracht 20a,
Pasteurstraat 2b, Middelstegracht 119 en Krauwelsteeg 4
werkelijk gemaakte kosten met resp. 350.92J, 1050.76,
889.40 en f 556.01.
Op grond van een en ander en met verwijzing naar de
in de Leeskamer ter inzage gelegde stukken, waaronder het
advies van de Commissie voor het Onderwijs, geven wij U
mitsdien in overweging:
a. de bijdrage in de kosten van het bijzonder vervolg
onderwijs, bedoeld in artikel 102 der Lager Onderwijswet 1920,
over het jaar 1929, vast te stollen voor den vervolgcursus
in de school aan de:
Hooglandsche Kerkgracht 20a, op1851.20
Pasteurstraat 2b, op2171.60
Middelstegracht 119, op2029.20
Krauwelsteeg 4, op534.
b. alsnog aan bijdrage over het jaar 1929 uit te keeren
een bedrag van 3760.91, waarvan voor den vervolgcursus
aan de
Hooglandsche Kerkgracht 20a1500.27
Pasteurstraat 2b1120.84
Middelstegracht 1191139.80
c. te bepalen, dat wegens te veel genoten bijdrage over
het driejarig tijdvak 1927 tot en met 1929, in de gemeente
kas moet worden gestort, door het bestuur van den vervolg
cursus aan de:
Krauwelsteeg 4 een bedrag van22.01
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 218.
Leiden, 25 October 1932.
In Uwe vergadering van 22 December 1930 werd, naar
aanleiding van ons desbetreffend praeadvies (Ingek. Stukken
No. 254) besloten tot vaststelling van eene subsidieregeling
ten behoeve van de school voor buitengewoon lager onderwijs
aan den Zoeterwoudsche Singel. Deze regeling, welke voor
namelijk is gebaseerd op de bepalingen van het Koninklijk
besluit, dd. 22 October 1923 (Stsbl. 489), bepaalt o. a dat
de vergoeding voor materieele exploitatie zich voor buiten
leerlingen beperkt tot een bedrag van f 20.per leerling
en per jaar, welk bedrag, op grond van dat Koninklijk
besluit, ten volle op de buitengemeenten kan worden verhaald.
Nu is bij Koninklijk besluit van 6 September j.l. het hier-
voren aangehaalde Koninklijk besluit in dien zin gewijzigd,
dat ingaande 1 Januari 1933 voor buitenleerlingen
slechts 15.per leerling mag worden verhaald.
In verband daarmede geven wij U in overweging te be
sluiten de subsidieregeling ten behoeve van de school voor
buitengewoon lager onderwijs aan den Zoeterwoudschen
Singel in dien zin te wijzigen, dat van 1 Januari 1933 af voor
buitenleerlingen, in plaats van ƒ20.per leerling en per
jaar, eene exploitatievergoeding wordt toegekend van 15.
per leerling en per jaar
Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Gemeenteraad.
N°. 219.
Leiden, 25 October 1932.
In Uw Vergadering van 15 Augustus 1932 werden in
handen van ons College om praeadvies gesteld eenige bezwaar
schriften, door belanghebbenden ingediend tegen de U
bekende, door ons ter visie gelegde ontwerp-verordening,
betreffende den aard van de bebouwing en het gebruik van
perceelen, gelegen aan de Breestraat, de Koornbrugsteeg en
de Vischmarkt. Volgens art. 43 j° 37 lid 2 der Woningwet
moet de Baad over deze ontwerp-verordening een beslissing
nemen binnen drie maanden na afloop van den termijn der
ter-visie-legging i.e. vóór 10 November 1932; echter kan
die beslissing éénmaal voor ten hoogste drie maanden worden
verdaagd.
Aangezien het onderzoek van de boven bedoelde bezwaar
schriften nog niet is beëindigd, geven wij Uw Vergadering
in overweging de beslissing omtrent de genoemde ontwerp
verordening voor den tijd van drie maanden te verdagen.
Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Gemeenteraad.
N°. 220. Leiden, 26 October 1932.
Onder mededeeling, dat ons College zich met het hier
onder afgedrukte voorstel van Commissarissen der Stedelijke
Fabrieken van Gas en Electriciteit kan vereenigen, geven
wij, met verwijzing naar den inhoud van de missive van
Commissarissen, Uwe Vergadering in overweging over te gaan
tot opnieuw vaststelling met ingang van 1 Januari 1932
van de tabel van afschrijvingen betreffende de Gas- en
Electriciteitsfabriek volgens het overgelegde ontwerp.
Aan den Gemeenteraad.
Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 17 October 1932.
De gebouwen, waarin de gedurende de laatste jaren gereed
gekomen uitbreidingen van de mechanische inrichtingen der
fabrieken zijn ondergebracht, zijn door hun constructie meer
te beschouwen als een omkasting van de daarin geplaatste
objecten de bunkers met oveninrichting bij de Gasfabriek,
de ketels, turbines en hulpwerktuigen bij de Electriciteits
fabriek dan als een ruimte, waarin elke willekeurige
machinale inrichting kan worden opgesteld. Met het oog
daarop verdiende het naar onze meening aanbeveling, ten
einde de waardevermindering van de hier bedoelde gebouwen
gelijken tred te doen houden met die van de daarin geplaatste
machinale inrichtingen, op de waarde van deze gebouwen
niet meer 3% het in de tabel van afschrijvit gen, bedoeld
in art. 28 van de beheers verordening, vastgestelde percen
tage doch evenals op de machinale inrichtingen, 6 af
te schrijven. Zooals Uw College bekend is, heeft dan ook
over de jaren 1930 en 1931 op de bedoelde gebouwen een
extra-af schrijving van 3 plaats gehad. Aangezien wij echter
ook in de toekomst dezelfde gedragslijn wenschen te volgen,
is het noodig de door den Baad laatstelijk bij zijn besluit
van 29 November 1926 vastgestelde tabel van afschrijvingen,
waarvan een afschrift hiernevens gaat, met die practijk in
overeenstemming te brengen.
Onder mededeeling, dat de overige in de tabel vastgestelde
afschrijvingspercentages geen wijziging behoeven, geven wij
Uw College alsnu in overweging den Baad voor te stellen
over te gaan tot opnieuw vaststelling met ingang van
1 Januari 1932 van de tabel van afschrijvingen betreffende