MAANDAG 5 SEPTEMBER 1932.
357
Verhooging subsidie Vereeniging Bestrijding Tuberculose.
(Koole e.a.)
collecte hem bekend was. In onderzoek is de vraag, of de
vereeniging met 8.000.zal kunnen toekomen. Dit is niet
te zeggen, maar het bestuur zal zijn best doen.
Het is spreker bekend, dat, voor het geval die ƒ8.000.
niet voldoende mocht blijken en de vereeniging een supple-
toire subsidie-aanvrage mocht indienen eenige leden van de
Commissie voor den Geneeskundigen dienst voor inwilliging
van die aanvrage zullen stemmen. De strekking van spre
kers amendement is nu een achterdeur te hebben om over
een eventueel tekort van 2.000 met Burgemeester en
Wethouders te gaan praten, opdat althans de patiënten,
wier opneming in een sanatorium hoogst noodzakelijk is,
zullen kunnen worden uitgezonden.
Wetende, dat hij namens eenige leden van de Commissie
voor den Geneeskundigen dienst spreekt, zal spreker zijn
amendement handhaven, tenzij de Wethouder verklaart,
dat er bij het College een zekere neiging bestaat om voor
de uitzending van verschillende patiënten, wier uitzending
hoogst noodzakelijk is, eenig subsidie te verstrekken.
De heer Goslinga kan die verklaring niet geven. Hij acht
dit niet de juiste manier van subsidie-verstrekking. Deze
vereeniging zat verleden jaar plotseling voor een tekort
van 9.500.—, welk bedrag later tot ongeveer 5.000.is
ineengeschrompeld. De heer Koole weet wel, dat Burge
meester en Wethouders deze vereeniging niet ongenegen
zijn, maar het gaat niet aan haar een vrijbrief te verstrek
ken om maar raak uit te geven, met het vooruitzicht, dat
de gemeente een eventueel tekort wel zal bijpassen. Deze
vereeniging moet trachten met 8.000.subsidie van de
gemeente en met haar andere inkomsten rond te komen.
Kan zij er bij het betrachten van de noodige zuinigheid
zonder dat de tuberculose-lijders er nadeel van hebben
niet komen, dan zijn Burgemeester en Wethouders bereid
eens over het verstrekken van verderen steun te spreken.
Spreker, en naar hij hoopt de Raad ook, moet zich er
echter tegen verzetten, dat men, tot welke goede zaak ook,
zegt: ga je gang maar en als je tekort komt, kom dan
maar aankloppen. Wanneer de heer Koole alleen op een
dergelijke toezegging van spreker zijn amendement wil
intrekken, dan stelt spreker er zeer prijs op, dat de Raad
erover stemt, want met een dergelijke subsidieering van
welke nuttige vereeniging ook kan spreker zich niet ver
eenigen. Waarom deze vereeniging wel en de gemeente niet
Die moet toch ook uitkomen met haar geld; dat moet
iedereen toch. Kan de heer Koole dan dat geld maken? De
heer Koole en spreker staan niet zoo ver van elkaar af,
maar spreker acht de redeneering en de voorstelling van
zaken van den heer Koole principieel verkeerd. De heer
Koole zegt: ga je gang maar en als je tekort komt, kom
je nog maar eens, terwijl spreker zegt: probeer met alle
mogelijke moeite om met je subsidie, dat naar uit je eigen
gegevens blijkt, wel voldoende zal zijn, toe te komen. Maar
spreker is niet zoo'n barbaar, dat hij zich niet meer om die
vereeniging zou bekommeren bij een eventueel tekort; dat
heeft hij ook nooit gedaan. Er zijn evenwel zoovele ver-
eenigingen, die goede doeleinden najagen; die moeten ook
de tering naar de nering zetten. Het voorgestelde subsidie
is behoorlijk; de heer Koole en het bestuur zijn ook van
die meening; daarmede moet men toekomen; men kan toch
niet bij voorbaat zeggen, dat men daarmede niet toekomt.
De Voorzitter zegt, dat aan het amendement-Koole het
groote gevaar is verbonden, dat men geld zou gaan uitgeven,
dat men niet had, zooals men gedaan heeft en hetgeen heeft
geleid tot désastres en groote tekorten. Zegt men nu tevoren,
dat men suppletoir nog 2.000.kan aanvragen, dan weet
noch het College, noch de Raad, waaraan men toe is. De
vereeniging weet zeer goed, dat, als men meer moet uit
geven, men daarvoor bij de gemeente kan aankloppen,
maar dan moet men dat doen, vóórdat men die uitgaven
doet; dan moet men tijdig kennis geven aan de gemeente,
waarom men dat geld wenscht. Onder die omstandigheden
heeft de heer Koole niet de minste reden om zijn amende
ment te handhaven.
De heer Huurman zegt, dat niemand voor den heer Koole
wil onderdoen in waardeering voor het werk van deze
vereeniging. De heer Koole wenscht echter iets, wat niet
mogelijk is, n.l. een toezegging van verhoogde subsidie bij
een eventueel tekort. Dit gaat toch buiten de bevoegdheid
van den Wethouder. De Raad zal toch elke uitgave, ook
verhoogde subsidie aan deze vereeniging, moeten goedkeuren.
Met een toezegging van den Wethouder heeft noch de heer
Koole noch de vereeniging iets bereikt, althans geen zeker
heid. Daarom is het wenschelijk om, indien er zoovele aan-
Vcrhooging subsidie Vereeniging Bestrijding Tuberculose; e.a.
(Huurman e.a.)
vragen blijken te zijn, dat men weer voor een tekort staat,
verhoogde subsidie bij den Raad aan te vragen, die er dan
over kan oordeelen.
De heer de Reede kan zijn stem aan het amendement-
Koole niet geven, niet omdat hij de strekking ervan niet
sympathiek vindt, maar omdat het zeer voorbarig is. Wan
neer men zich herinnert de omstandigheden, waarin deze
vereeniging heeft verkeerd en de pogingen van het College
om haar zooveel mogelijk door de moeilijkheden heen te
helpen, dan meent spreker zijn volle vertrouwen aan de
leiding van het College te kunnen geven, omdat hij weet,
dat, wanneer het eenigszins gemotiveerd is, zoowel bij het
College als bij den Raad de stemming voorzit om zooveel
mogelijk die vereeniging terwille te zijn. Daarom kan men
gerust afgaan op het voorstel van het College en behoeft
men op het oogenbük niet verder te gaan.
Spreker vertrouwt overigens, dat, wanneer het in het
belang van de patiënten zou zijn, dat de gemeente de ver
eeniging tegemoet kwam, dit ook zou gebeuren, gelijk dit
vroeger altijd geschiedde. Als de uitzending te lang moet
wachten, is dat niet in het belang van een goede verzor
ging der patiënten, maar waar het College en de Raad
hebben getoond zoo ver mogelijk te willen gaan, acht
spreker het gewenscht het praeadvies van Burgemeester en
Wethouders te aanvaarden.
De heer Koole zal zijn amendement niet in stemming
laten brengen, omdat, indien hij dit wel deed, de mogelijk
heid zou kunnen worden afgesneden om, voor het geval de
vereeniging voor een tekort zou komen te staan, rekening
te houden met den geest, welke onder de Raadsleden ten
aanzien van het verstrekken van verdere hulp aan de
vereeniging bestaat. Hij trekt dus zijn amendement in.
Aangezien het amendement van den heer Koole is inge
trokken, maakt het geen onderwerp van beraadslaging
meer uit.
Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het
voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten.
XXXIII. Verordening, houdende wijziging van de veror
dening van 27 Augustus 1923 (Gem. blad No. 30), regelende
de heffing van eene belasting onder den naam van „Haven
geld" in de gemeente Leiden.
(Zie Ing. St. No. 181.)
De algemeene beschouwingen worden geopend.
De heer Manders wil er zijn dank over uitspreken, dat
het College heeft ingezien, dat ter wille van de schippers
de tarieven eenigszins moeten worden verlaagd. Spreker
staat op het standpunt, dat deze geheele heffing zou moeten
verdwijnen, en waar nu in stuk No. 181 wordt gezegd, dat
de gemeente door deze tariefsverlaging ƒ4.400.aan in
komsten zal moeten derven, geeft hij aan het College ernstig
in overweging eens na te gaan, of er, gezien de uitkomsten
over het jaar 1932 en rekening houdend met deze verdere
verlaging van ƒ4.400.geen reden zou zijn deze heffing
geheel te laten vervallen, omdat zij toch geen baten meer
opbrengt.
De heer Goslinga doet opmerken, dat Burgemeester en
Wethouders geenszins voor deze verlaging van het haven
geld zijn geweest, maar de meerderheid van den Raad zich
daarvoor heeft uitgesproken en dit voorstel dus alleen strekt
ter uitvoering van een votum van den Raad. De heer
Manders behoeft er dan ook niet op te rekenen, dat Burge
meester en Wethouders, die deze verlaging geenszins hebben
gewild, zullen medewerken aan verder prijsgeven van het
havengeld. Spreker zal zich daartegen althans ten sterkste
verzetten. Hij begrijpt niet waar de heer Manders den moed
vandaan haalt, om in dezen tijd inkomsten prijs te geven.
Hij spreekt er erg gemakkelijk over en zooeven heeft hij
nog zijn stem gegeven voor het doen van een uitgave van
ƒ500.Spreker dankt er voor om den heer Manders op
dien weg te volgen.
De heer Manders zegt, dat het feit, dat hij den moed heeft
het prijsgeven van inkomsten te verdedigen, onder anderen
hierin zijn grond vindt, dat hij onderstelt, dat de inkomsten
van deze heffing de uitgaven, welke daarvoor moeten worden
gedaan, niet zullen dekken. Spreker meent, dat de Wet
houder van Financiën zijn aandacht aan hetgeen hij heeft